parketnummer 1015007299
datum uitspraak 26 september 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 14 juni 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 18 november 2002, 9 december 2002, 24 maart 2003, 25 maart 2003, 28 maart 2003, 2 april 2003, 4 april 2003, 7 april 2003, 8 april 2003, 11 april 2003, 18 april 2003, 23 april 2003, 28 april 2003,
8 september 2003, 11 september 2003 en 12 september 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 en 4 primair, tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1, 2, 4 subsidiair, 5, 6 primair, 7 en 8 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van € 25.000,00, subsidiair 130 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair (Australië) tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
5. Beslissingen op nog openstaande getuigenverzoeken
A. met betrekking tot het verzoek [namen] als getuigen te doen horen
Het hof wijst af het door de verdediging verzochte verhoor van [namen].
Het hof overweegt hierbij dat verklaringen van deze personen over de geloofwaardigheid van [naam] overbodig zijn nu het hof laatstgenoemde ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft gehoord en zich aldus voldoende indruk over diens geloofwaardigheid heeft kunnen vormen. Voorts is onvoldoende aanknopingspunt te vinden voor de gedachte dat eerdergenoemde personen iets relevants zouden kunnen verklaren met betrekking tot de bewijsbeslissing dan wel enige andere beslissing die in deze zaak moet worden genomen.
B. met betrekking tot het verzoek [naam] als getuige te doen horen
Het hof wijst het verzochte verhoor van [naam] af, nu deze in een eerdere fase door de rechter-commissaris is gehoord, waarbij de raadsman van de verdachte vragen heeft kunnen stellen.
Feiten en/of omstandigheden die tot inwilliging van het verzoek zouden moeten leiden zijn niet of in onvoldoende mate naar voren gekomen.
Samenvattend is het hof van oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat door de hiervoor genoemde beslissingen noch het openbaar ministerie in zijn vervolging noch de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
C. met betrekking tot het verzoek [naam] als getuige te doen horen
Het hof wijst het verzochte verhoor van [naam] af, nu het onaannemelijk is dat deze getuige binnen aanvaardbare termijn ter zitting zal verschijnen.
6. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 primair (Polen) is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat niet tot bewijs mogen meewerken (een of meer) van de door [naam] afgelegde verklaringen, een en ander zoals nader weergegeven in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daarbij als volgt.
Voor wat betreft de door de raadsvrouw genoemde maar door het hof niet tot het bewijs gebezigde verklaringen kan het verweer onbesproken blijven.
Voorzover al geoordeeld zou moeten worden dat onregelmatig-heden kleven aan het optreden van de Nederlandse politie en/of de Australische autoriteiten ten aanzien van [naam] kan dit niet tot bewijsuitsluiting met betrekking tot de door het hof tot bewijs gebezigde verklaringen van [naam] leiden.
Er kan namelijk niet worden gezegd dat laatstgenoemde verklaringen uitsluitend of zelfs maar in belangrijke mate de vrucht zijn van eerstgenoemd optreden c.q. doo[naam] in Australië afgelegde verklaringen.
Het hof merkt voorts op dat de verdediging verschillende keren ruimschoots de gelegenheid heeft gehad o[naam] ten overstaan van een rechterlijke instantie te ondervragen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (140 Ster-D), 2 (Australië), 4 primair (Sydney), 5 subsidiair (Polen), 6 primair (Polen), 7 (Londen) en 8 (Londen) tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
11. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
en
- zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
en
- voorwerpen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is om het als echt en onvervalst te gebruiken.
Het onder 6 primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
Het onder 7 en 8 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
12. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
13. Beroep op strafvermindering ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
De raadsvrouw van de verdachte heeft een beroep gedaan op strafreductie en daaraan ten grondslag gelegd hetgeen op dit punt is weergegeven in de pleitnota.
Het hof verwerpt dit verweer en neemt allereerst hier over hetgeen is overwogen ter verwerping van het bewijsverweer onder punt 8 van dit arrest. Het hof constateert voorts dat, bij deze stand van zaken, niet valt in te zien dat (uiteindelijk) aan de verdachte nadeel is toegebracht.
De advocaat-generaal mr Van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van € 45.000,00, subsidiair 360 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een gestructureerd crimineel samenwerkingsverband dat zich in het bijzonder bezighield met het buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden harddrugs en het verrichten van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen daartoe. Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander of anderen meermalen schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden hennep.
Handelingen als de thans bewezenverklaarde feiten leiden tot het gebruik van verdovende middelen, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook het plegen van vermogensdelicten door de gebruikers, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt bevorderd. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving en is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Door aldus te handelen heeft verdachte doelbewust op wederrechtelijke wijze zeer groot financieel voordeel nagestreefd.
Voorts heeft de verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan twee valsheidsdelicten, te weten het valselijk opmaken van een brief alsmede het voorhanden hebben van een valse Bill of Lading, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geschrift bestemd was om te worden gebruikt als ware het echt en onvervalst, waardoor hij op laakbare wijze inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in handelsdocumenten als de onderhavige moet kunnen worden gesteld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op verdachtes justitiële documentatie, volgens welke hij in het verleden meermalen terzake van misdrijven is veroordeeld.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 225 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 primair (Polen) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 (140 Ster-D),
2 (Australië), 4 primair (Sydney), 5 subsidiair (Polen), 6 primair (Polen), 7 (Londen) en 8 (Londen) tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Wurzer, Van der Putten-Göbbels en De Groot, in bijzijn van de griffiers mrs Couvret en Prinsen. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 september 2003.