ECLI:NL:GHSGR:2003:AM2579
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. Aler
- J. Heemskerk
- H. van Dissel
- Rechtspraak.nl
Beperkingen van het hoger beroep in strafzaken en ontvankelijkheid
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2003. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat de beperking van het hoger beroep in strijd was met artikel 407, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De advocaat van de verdachte had in de appèlakte expliciet vermeld dat het hoger beroep niet gericht was tegen de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling. Het hof concludeerde dat deze beperking niet rechtsgeldig was en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Het hof overwoog dat de mogelijkheid van een gezamenlijke behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging en de vervolging van een nieuw feit voortvloeit uit artikel 14g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit betekent dat de beslissing over de tenuitvoerlegging, die onderdeel uitmaakt van de uitspraak over het nieuwe feit, voor hoger beroep vatbaar is. De memorie van toelichting op het wetsvoorstel bevestigt dat hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel is toegestaan. De verdachte had de keuze om het hoger beroep in volle omvang in te stellen of te beperken, maar deze keuze moest binnen de wettelijke termijn worden gemaakt.
Het hof heeft ook opgemerkt dat de verdediging, na de stelling van de advocaat-generaal dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard, niet heeft aangegeven dat de beperking van het hoger beroep abusievelijk was en dat zij deze beperking wilde laten vallen. Dit alles leidde tot de beslissing dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep, waarmee het hof de rechtsgeldigheid van de procedure bevestigde.