ECLI:NL:GHSGR:2003:AL8294

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/01704
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Tijnagel
  • Van Lingen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en aftrek buitengewone lasten voor levensonderhoud naaste verwanten

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1997. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.373, waartegen belanghebbende bezwaar had aangetekend. Dit bezwaar werd echter afgewezen. Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de aanslag verminderde tot een belastbaar inkomen van ƒ 87.773. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, met uitzondering van de beslissing over het griffierecht, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2003, waar beide partijen aanwezig waren, werd het geschil verder behandeld. Het geschil betreft of belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven als buitengewone lasten voor het levensonderhoud van naaste verwanten. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op deze aftrek, terwijl de Inspecteur dit ontkent. De partijen hebben hun standpunten toegelicht en hun argumenten zijn in de processtukken opgenomen.

De overwegingen van het Hof zijn gebaseerd op artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waarin staat dat uitgaven voor levensonderhoud van verwanten als buitengewone lasten in aanmerking kunnen worden genomen, mits deze uitgaven met schriftelijke bescheiden zijn aangetoond. Het Hof oordeelt dat de overgelegde kwitanties niet voldoen aan de eisen, omdat zij onvoldoende informatie bevatten om de betalingen te verifiëren. Hierdoor is niet voldaan aan de wettelijke vereiste dat de uitgaven met schriftelijke bescheiden moeten worden aangetoond. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak is op 28 mei 2003 gedaan door mr. Tijnagel en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier Van Lingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde enkelvoudige belastingkamer
28 mei 2003
nummer BK-02/01704
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.373.
1.2 Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 17 oktober 2000 het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 87.773.
2.2 Op het daartegen door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 22 maart 2002, nr. 36.679, BNB 2002/169, de uitspraak van voor-noemd Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
2.3 Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt.
Partijen hebben van elkanders schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen.
2.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 17 april 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
3. Vaststaande feiten
In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder punt 2 van zijn uitspraak vastgestelde, in cassatie niet bestreden, feiten.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek als buitengewone lasten van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van naaste verwanten, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
4.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
5. Conclusies van partijen
5.1 Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.173.
5.2 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 Op grond van artikel 46, eerste lid, onderdeel a, onder 2º, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997), kunnen uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van in die bepaling genoemde verwanten, als buitengewone lasten in aanmerking worden genomen mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond en in geld of in geldeenheden, andere dan de gulden, worden gedaan.
6.2 De Hoge Raad heeft in zijn in 2.2 genoemde arrest onder meer overwogen dat onder schriftelijke bescheiden ook andere stukken kunnen worden begrepen dan bankafschriften of internationale postwissels, doch dat wel sprake moet zijn van zodanige schriftelijke bescheiden dat aan de hand daarvan de juistheid van de in aftrek gebrachte uitgaven redelijkerwijs door de Belastingdienst kan worden gecontroleerd.
6.3 De in de onderhavige zaak overgelegde schriftelijke bescheiden zijn kwitanties waarop slechts staat vermeld de naam van belanghebbende, een datum en een geldbedrag en in sommige gevallen de naam van de ontvanger van het bedrag, niet zijnde de ondersteunde. De kwitanties dragen geen gegevens omtrent de aard en de bestemming van de betalingen en in sommige gevallen ook niet de naam van de persoon of instelling die de kwitanties heeft afgegeven. Wat er zij van hetgeen belanghebbende voor het overige in het geding heeft aangevoerd, aan de hand van deze kwitanties kan door de Belastingdienst redelijkerwijs niet worden gecontroleerd of - en kan worden vastgesteld dat - de betalingen de grootmoeder van belanghebbende hebben bereikt. Nu belanghebbende ook na verwijzing van de zaak naar het Hof - behoudens de ter zitting overgelegde kwitantie met datum 26 juli 1997 - geen andere bescheiden heeft overgelegd, is aan het wettelijke vereiste dat de uitgaven met schriftelijke bescheiden moeten worden aangetoond, niet voldaan. Het beroep is ongegrond.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld op 28 mei 2003 door mr. Tijnagel. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Lingen.
(Van Lingen) (Tijnagel)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.