ECLI:NL:GHSGR:2003:AJ3825
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van Walderveen
- M. van Duijvendijk
- Rechtspraak.nl
Navordering van belasting na voorlopige aanslag en de toepassing van artikel 16 AWR
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 juli 2003 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1999. De belanghebbende had een voorlopige aanslag ontvangen, waarbij ten onrechte een bedrag aan loonheffing was verrekend. De Inspecteur had de voorlopige aanslag opgelegd op basis van een aangifte met een belastbaar inkomen van ƒ 129.350, wat leidde tot een teruggave van ƒ 9.639. De definitieve aanslag was overeenkomstig de voorlopige aanslag opgelegd. Belanghebbende stelde dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde en dat zij niet te kwader trouw was, omdat zij de fout van de Inspecteur niet had onderkend.
Het Gerechtshof oordeelde dat de Inspecteur terecht de navorderingsaanslag had opgelegd op basis van artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het Hof stelde vast dat belanghebbende bij de ontvangst van de voorlopige aanslag had moeten weten dat deze niet op een juiste vaststelling van haar belastbare inkomen berustte. De belanghebbende had ook moeten beseffen dat de restitutie op haar naam stond, terwijl haar echtgenoot een voorlopige teruggave had ontvangen. Het Hof verwierp het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel en concludeerde dat de navorderingsaanslag niet kon worden afgewezen op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitspraak van het Hof was dat het beroep ongegrond was, en er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding of schadevergoeding voor gemaakte kosten tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure.