ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1544

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
818-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kok
  • A. van den Wildenberg
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en verdeling beperkte gemeenschap bij echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 augustus 2003, gaat het om de echtscheiding van een echtpaar dat onder huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting was gehuwd. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om kinderalimentatie vast te stellen. De vrouw heeft zelfstandig verzocht om een hogere alimentatie en om een terugvordering van privé-inbreng uit de gemeenschap. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 809,60 per maand, evenals de verdeling van de voormalige echtelijke woning. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 142.940,77 uit de overwaarde van de woning, die zij heeft gefinancierd met privé-middelen. Het hof oordeelt dat de man geen aanspraak kan maken op een deel van de verkoopopbrengst van de woning die uitsluitend aan de vrouw toebehoort. De alimentatie voor de vrouw wordt vastgesteld op € 225,- per maand, wat lager is dan het door de vrouw gevraagde bedrag. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie en verdeling van de woning opnieuw vastgesteld, waarbij de vrouw een aanzienlijk bedrag uit de overwaarde van de woning toekomt.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van huwelijkse voorwaarden en de rechten van partijen bij de verdeling van gemeenschappelijk vermogen. Het hof heeft de alimentatie en de verdeling van de woning opnieuw beoordeeld en de eerdere beslissing van de rechtbank gecorrigeerd, waarbij het belang van de vrouw in de overwaarde van de woning werd erkend.

Uitspraak

Uitspraak : 20 augustus 2003
Rekestnummer : 818-H-02
Rekestnr. rechtbank : 01.7542
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats] (gemeente Schipluiden),
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.M. de Deken,
tegen
[verweerder]
wonende te Delft,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. G.W.A. de Groot-Op den Brouw.
HET VERDERE PROCESVERLOOP
Het hof verwijst voor de loop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 22 januari 2003 waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding en is het hoger beroep voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
Van de zijde van de vrouw zijn na voornoemde beschikking bij het hof op 20 juni 2003 en 4 juli 2003 aanvullende stukken ingekomen.
De man heeft op 25 juni 2003 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
Op 11 juli 2003 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur en de man, bijgestaan door zijn advocate mr. B.N.C.M. Leemans.
Nadien is bij het hof op 14 juli 2003 van de zijde van de man een brief ingekomen waarin de advocaat van de man het hof laat weten dat de man er geen vertrouwen in heeft dat mediation een oplossing zal bieden, zodat een beschikking kan worden afgegeven.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum] op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren waarvan nog één kind thans mi[kind]arig is:
[kind], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind], die sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw verblijft.
Bij verzoekschrift dat op 6 december 2001 bij de rechtbank te 's-Gravenhage is ingekomen heeft de man verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, alsmede een kinderalimentatie vast te stellen van ƒ 900,- (€ 408,40) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De vrouw heeft zich niet verweerd tegen deze verzoeken, maar zelfstandig verzocht:
- een alimentatie voor haar vast te stellen van € 1.270,58 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- te bepalen dat de vrouw aan privé-inbreng op grond van artikel 1:94 BW uit de gemeenschap een bedrag van € 142.940,77 kan terugvorderen, en
- te bepalen dat zij jegens de man bevoegd is - als zij op het ogenblik waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] nog bewoont - de woning en het gebruik van de tot de inboedel behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving.
De man heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, alsmede - uitvoerbaar bij voorraad - :
- de alimentatie voor de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 809,60 per maand;
- de verdeling van de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] als volgt vastgesteld:
aan de vrouw wordt toegescheiden:
- uit de overwaarde van voornoemde woning een bedrag van € 68.067,03;
- de helft van de overwaarde van voornoemde woning, welke overblijft nadat hiervan eerstgenoemd bedrag van € 68.067,03 is afgetrokken,
aan de man wordt toegescheiden:
- de helft van de overwaarde van voornoemde woning, welke overblijft nadat hiervan eerstgenoemd bedrag van € 68.067,03 is afgetrokken.
- bepaald dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van voornoemde woning en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort, of ten gebruike toekomt, zulks onder verplichting van de vrouw om aan de man een gebruiksvergoeding te voldoen van 0,1% per maand van het aandeel van de man in de overwaarde van de woning zolang de vrouw de man nog niet heeft uitgekocht;
- al het anders of meer verzochte afgewezen.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Op het hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding heeft het hof reeds beslist bij voornoemde beschikking van 22 januari 2003. Thans zijn nog in geschil ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw: de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, de verdeling van de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] en de gebruiksvergoeding in verband met het voortgezet gebruik van voornoemde woning door de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank daarin:
- alimentatie voor de vrouw heeft vastgesteld;
- de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] heeft verdeeld, en
- een gebruiksvergoeding ter zake van het voortgezet gebruik van voornoemde woning heeft vastgesteld,
en, opnieuw beschikkende:
- de alimentatie voor de vrouw met ingang van de datum van dit hoger beroep vast te stellen op € 2.130,50 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de verdeling van de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] als volgt vast te stellen:
aan de vrouw wordt toebedeeld:
- uit de overwaarde van voornoemde woning een bedrag van € 142.940,77 , en
- de helft van de overwaarde van voornoemde woning, die resteert nadat hiervan eerstgenoemd bedrag is aftrokken.
aan de man wordt toebedeeld:
- de helft van de overwaarde van de woning, die resteert nadat hiervan het bedrag van € 142.940,77 is afgetrokken.
- te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van voornoemde woning en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond, en het hof leest: zonder hiervoor een gebruiksvergoeding aan de man te betalen.
3. De man verweert zich hiertegen en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin alimentatie voor de vrouw is vastgesteld en opnieuw beschikkende deze alimentatie te bepalen op € 225,- per maand, althans op een bedrag als het hof juist acht.
verdeling
4. Vast staat dat partijen in koude uitsluiting zijn gehuwd en geen verrekenbeding zijn overeengekomen, alsmede dat de voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] op beider naam staat, zodat zij ieder voor een gelijk aandeel eigenaar van voornoemde woning zijn. Voorts staat tussen partijen vast dat de woning voor een deel is gefinancierd met het privé vermogen van de vrouw, te weten € 68.067,03 uit een erfenis en € 74.873,77 uit de opbrengst van een aan de vrouw in eigendom toebehorende eerdere echtelijke woning van partij[adres]es], in totaal derhalve € 142.940,77. De vrouw stelt dat dit bedrag van € 74.837,77 uitsluitend aan haar toekomt, zodat de overwaarde van de laatste voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] pas na aftrek van dit bedrag dient te worden verdeeld tussen partijen. Volgens haar is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat er een afspraak tussen partijen zou bestaan dat de totale overwaarde bij helfte zou worden verdeeld. Derhalve verzoekt zij € 142.940,77 aan haar toe te delen plus de helft van de overwaarde die resteert na aftrek van dit bedrag. De man is daarentegen van mening dat de vrouw op grond van de feitelijke gang van zaken en de redelijkheid en de billijkheid geen aanspraak meer kan maken op de overwaarde van de aan de vrouw in eigendom toebehorende woni[adres]es]. Wel erkent hij dat het bedrag dat de vrouw uit een erfenis heeft ontvangen en heeft aangewend ter financiering van de voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] uitsluitend aan haar toekomt. De eigendom van voornoemde woning komt aan beide partijen ieder voor een gelijk deel gezamenlijk toe, zodat ook de overwaarde van die woning bij helfte moet worden verdeeld, aldus de man. Hij kan zich derhalve vinden in het oordeel van de rechtbank dat hij de helft van de overwaarde, die resteert na aftrek van voornoemd bedrag van € 68.067,03, krijgt toegescheiden.
Het hof is van oordeel dat op grond van het tussen partijen bestaande huwelijksgoederenrecht de vrouw uitsluitend gerechtigd is in de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres]. De man heeft naar het oordeel van het hof geen relevante feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hij aanspraak kan maken op een deel van de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres], welke onroerende zaak uitsluitend in eigendom was verworven door de vrouw. In het onderhavige geval zijn partijen gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, onder koude uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan van de goederenrechtelijke gevolgen van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden worden afgeweken. De mededeling van de man dat partijen niet leefden conform de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is geen omstandigheid op grond waarvan afgeweken kan worden van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden, welke overeenkomst partijen onder leiding van een notaris zijn overeengekomen. De hoofdregel is dat partijen aan de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden zijn gehouden, behoudens bijzondere omstandigheden die zich in dit geval naar het oordeel van het hof niet voordoen.
De voormalige echtelijke woning aan de [adres] [woonplaats] behoort toe aan de man en de vrouw gezamenlijk, ieder voor een gelijk deel, en vormt een eenvoudige gemeenschap in de zin van titel 7 van boek 3 BW. De deelgenoot die meer vermogen heeft aangewend ter verkrijging van een goed dat tot een eenvoudige gemeenschap behoort dan waartoe deze op grond van zijn of haar aandeel daarin verplicht was, krijgt een vergoedingsrecht op de gemeenschap ter hoogte van dat meerdere bedrag dat ter beschikking is gesteld. Het vergoedingsrecht bedraagt € 142.940,77, zijnde het geld dat de vrouw uit privé-middelen heeft aangewend voor de aankoop van de woning aan de [adres] [woonplaats]. Dit betekent dat het hof uit de overwaarde van voornoemde woning te [woonplaats] een bedrag van € 142.940,77 aan de vrouw zal toedelen en de overwaarde van voornoemde woning die resteert nadat hiervan eerstgenoemd bedrag is aftrokken bij helfte tussen partijen zal verdelen. Grief 3 treft derhalve doel.
behoefte vrouw
5. Het hof gaat voor de bepaling van de behoefte van de vrouw uit van het overzicht dat de vrouw bij de toelichting op haar tweede grief (pagina vier van haar beroepschrift) heeft gegeven. De vrouw heeft de laatste maanden weliswaar een hoger inkomen genoten dan de door haar genoemde netto € 1.356,- per maand, maar het hof laat dit buiten beschouwing, nu de vrouw ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit slechts van tijdelijke aard was.
6. Met betrekking tot de door de vrouw opgevoerde woonlasten overweegt het hof als volgt. Uit het onder punt 4 overwogene volgt dat de vrouw € 142.940,77 toekomt plus de helft van de overwaarde van de woning na aftrek van voornoemd bedrag. De vrouw kan derhalve beschikken over een aanzienlijk vermogen. Het hof is van oordeel dat de vrouw met dit vermogen geacht moet worden in haar woonlasten te kunnen voorzien, zodat het hof aan de zijde van de vrouw geen rekening met deze lasten zal houden. Het staat de vrouw weliswaar vrij dit vermogen anderszins aan te wenden, maar dat is dan haar eigen keuze die voor haar rekening en risico dient te komen.
7. Voorts is het hof van oordeel dat de door de vrouw opgevoerde maandbegroting grotendeels in overeenstemming is met de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk, maar het hof acht het redelijk deze met € 100,- per maand naar beneden bij te stellen.
8. Indien de onder punt 7 en 8 genoemde twee correcties worden doorgevoerd in het door de vrouw overgelegde behoefteoverzicht resulteert dit er in dat zij geen grotere behoefte heeft aan alimentatie dan het door de man aangeboden bedrag van € 225,- bruto per maand. Grief 2 treft derhalve geen doel. Nu de bovengrens van de alimentatie voor de vrouw is gelegen in haar behoefte en de ondergrens in het bedrag dat door de man is aangeboden behoeven de overige grieven betreffende de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man geen bespreking meer.
9. Uit het voorgaande volgt dat het hof de alimentatie voor de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand zal bepalen op € 225,- bruto per maand. De incidentele grief van de man treft derhalve doel.
gebruiksvergoeding
10. Volgens de vrouw is de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding er ten onrechte van uitgegaan dat de man voor zijn aandeel in de overwaarde van de voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] wordt belast in box 3. Volgens haar wordt hij daarvoor gedurende een periode van twee jaar nadat hij de woning heeft verlaten belast in box I. Het hof is van oordeel dat ongeacht de fiscale gevolgen het redelijk en billijk is dat de man een redelijke vergoeding verkrijgt voor het gebruik door de vrouw van de woning die partijen in mede-eigendom toebehoord. Grief 4 treft geen doel wegens het ontbreken van een redelijk belang van de vrouw.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de rechtbank daarin alimentatie voor de vrouw heeft vastgesteld en de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] heeft verdeeld en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op bruto € 225,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] die partijen gemeenschappelijk in eigendom hebben als volgt vast:
aan de vrouw wordt toegescheiden:
- uit de overwaarde van de woning een bedrag van € 142.940,77;
- de helft van de overwaarde van de woning welke overblijft nadat eerstgenoemd bedrag hiervan is afgetrokken;
aan de man wordt toegescheiden:
- de helft van de overwaarde van de woning welke overblijft nadat eerstgenoemd bedrag van € 142.940,77 daarvan is afgetrokken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kok, Van den Wildenberg en Labohm, bijgestaan door mr. Groenleer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2003.