parketnummer 1006007201
datum uitspraak 28 april 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 20 november 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 april 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie nader omschreven.
Van de dagvaarding en van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Haverkate heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op verzoek van zijn mededader het slachtoffer [naam] van het leven beroofd. Hij is tot dat doel door zijn mededader naar de woning van het slachtoffer gebracht. Daar heeft de verdachte het slachtoffer, kennelijk na een handgemeen, gewurgd met een elektriciteitssnoer. Daarna heeft de verdachte het lichaam van het slachtoffer aan verwarmingsbuizen in de woning opgehangen. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord. Daarmee heeft hij het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waar de mens over beschikt, te weten het recht op leven. Op een dergelijk delict dient daarom met een zeer langdurige vrijheidsstraf gereageerd te worden. Verdachte is zich bewust geweest van de ernst van het voorgenomen misdrijf en is niettemin tot het plegen daarvan overgegaan enkel en alleen omdat hij daartoe door zijn mededader was aangezet, zonder dat hij het slachtoffer kende of enige reden had het slachtoffer enig kwaad aan te doen. Dergelijke zeer ernstige misdrijven veroorzaken in het algemeen veel onrust in de maatschappij en onherstelbaar leed bij de nabestaanden. Dat geldt temeer indien, zoals in onderhavige strafzaak, de levensberoving tevoren is beraamd en het feit op klaarlichte dag in de woning van het slachtoffer is gepleegd, terwijl het zoontje van het slachtoffer - dat ten tijde van het misdrijf nog geen jaar oud was - in de woning aanwezig was en ooggetuige kan zijn geweest van wat zich daar heeft afgespeeld.
Het hof heeft acht geslagen op het briefrapport betreffende de verdachte van 16 november 2001, opgesteld en ondertekend door T.I. Oei, forensisch psychiater. Voorts heeft het hof acht geslagen op de pro justitia rapporten betreffende de verdachte van 15 januari 2002 en 26 januari 2002, opgesteld en ondertekend door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, respectievelijk drs. J.A.M. van Bunningen, gz/klinisch psycholoog n.i.p. In beide laatstgenoemde pro justitia rapporten worden geen psychische stoornissen bij de verdachte geconstateerd, noch een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of een persoonlijkheidsstoornis. Beide deskundigen achten de verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het door hem gepleegde feit.
Op grond van bovengenoemde rapporten en met name de hierboven weergegeven conclusies uit de psychiatrische en psychologische rapportage met betrekking tot de verdachte, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde feit aan de verdachte volledig kan worden toegerekend.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte terzake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VEERTIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Oosterhof, Heemskerk en Bax-Luhrman, in bijzijn van de griffier mr Kleijne.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 april 2003.
Mr Bax-Luhrman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Hij op 7 september 2001 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon, genaamd [slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, door met opzet en na kalm beraad en rustig overleg een snoer om de nek en/of hals van die [slachtoffer] te brengen en die [slachtoffer] te verstikken door het uitoefenen van uitwendig omsnoerend geweld op de hals en/of nek van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.