ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0931

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200221701
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stoker-Klein
  • Klein Breteler
  • F. Filippini
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 juli 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, het trachten te bewegen van anderen om strafbare feiten te plegen, en het in bezit hebben van vervalste reisdocumenten. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid in overweging nam. De verdachte had een actieve rol gespeeld in de invoer van cocaïne in Nederland en was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel. Het hof legde een gevangenisstraf van zes jaar op, evenals een geldboete van € 50.000,-, met vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van een aantal andere tenlastegelegde feiten, maar bevestigde de strafbaarheid van de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernstige inbreuk op de rechtsorde en de noodzaak van een stevige reactie op dergelijke criminaliteit.

Uitspraak

parketnummer 0975414999
datum uitspraak 22 juli 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van
17 oktober 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 24 september 2002, 4 oktober 2002, 8 november 2002, 6 december 2002, 28 januari 2003, 18 maart 2003, 6 juni 2003 en 8 juli 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging is een kopie gevoegd in dit arrest.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en is de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair, 3, 5, 6 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van ƒ 36.288,76, subsidiair honderdtweeënvijftig dagen hechtenis.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte en de officier van justitie is blijkens de door de raadsman en de advocaat-generaal gedane mededelingen op de terechtzitting van 24 september 2002 niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
5. De bevoegdheid van het gerechtshof
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Nederland de bestemming was van de verdovende middelen waarop het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde ziet en het derhalve de Nederlandse rechter aan rechtsmacht ontbreekt.
Nu deze tenlastegelegde feiten opzettelijke invoer in Nederland betreffen, is het gerechtshof bevoegd tot kennisneming van die tenlastelegging. Bovendien is Nederland (mede) als plaats van het delict vermeld.
6. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
7. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu voor de feitelijkheid dat de verdachte en/of zijn mededaders de in de tenlastelegging bedoelde partij cocaïne heeft/hebben laten vervoeren vanuit Colombia naar Costa Rica onvoldoende bewijs aanwezig is, is er onvoldoende bewijs aanwezig voor een begin van uitvoering van de tenlastegelegde poging.
De verdachte moet derhalve, nu deze poging niet wettig en overtuigend is bewezen, van dit feit worden vrijgesproken.
8. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, dan wel kennelijke omissies, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
9. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
5: medeplegen van, om een feit bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en/of om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen;
6: in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is;
7: opzettelijk voorhanden hebben van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
12. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Strack heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair, 3, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren met aftrek van voorarrest, alsmede bij nadere vordering tot een geldboete van € 16.467,12 met vervangende hechtenis en beslissingen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als vermeld in de vordering.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie, welke professionele organisatie zich bezig hield met de (organisatie van) invoer van cocaïne binnen het grondgebied van Nederland.
Voorts heeft de verdachte samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 31 kilo cocaïne in Nederland ingevoerd en voorbereidingshandelingen gepleegd ten behoeve van de invoer in Nederland van ongeveer 20 kilo cocaïne.
Deze feiten dragen bij aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen.
Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Bovendien leidt de grootschalige handel in verdovende middelen veelal tot samenhangende vormen van ernstige criminaliteit. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De verdachte heeft, mede als deelnemer aan een criminele organisatie, doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd.
Het hof rekent de verdachte voorts zwaar aan dat hij, zoals naar aanleiding van de behandeling ter terechtzitting aannemelijk is geworden, zeer actief betrokken was bij de onder 1, 2 en 5 bewezenverklaarde feiten. Zo onderhield de verdachte veel contact met vermeende overzeese leveranciers en had hij een sturende rol bij de verrichte handelingen.
Daarnaast was verdachte in het bezit van een reisdocument, waarvan hij wist dat het vervalst was en heeft hij tevens een Portugees nationaal rijbewijs en een Portugese identiteitskaart voorhanden gehad, waarvan hij wist dat deze vervalst waren.
V(erv)als(t)e identiteitsbewijzen en reisdocumenten maken een deugdelijke identiteitscontrole onmogelijk, kunnen daardoor het plegen van andere strafbare feiten vergemakkelijken en leiden tevens tot schending van het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen en reisdocumenten. Voor een vervalst rijbewijs geldt het hiervoor overwogene evenzeer, aangezien een rijbewijs in het maatschappelijk verkeer gemeenlijk als identiteitsbewijs kan dienen, maar voor een dergelijke vervalsing klemt dit te meer, nu deze tevens de handhaving van wet- en regelgeving gegeven ten behoeve van de verkeersveiligheid hindert.
Een en ander overwegende is het hof dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof is van oordeel dat daarnaast nog een geldboete van na te melden hoogte geboden is.
Het hof komt tot een andere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Enerzijds heeft het hof hierbij gelet op de vrijspraak van feit 3 en op de omstandigheid dat aannemelijk is geworden dat de organisatie als bewezen een relatief geringe omvang heeft, anderzijds heeft het hof gelet op hetgeen uit het (financiële) procesdossier met betrekking tot de verdachte naar voren is gekomen en is bij de vaststelling van de geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
13. Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 1, 2 en 4, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 6 en 7 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 3, 5, 6 en 7 zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 47, 57, 140, 225 en 231 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 5, 6 en 7 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot het betalen van een geldboete van VIJFTIGDUIZEND euro (€ 50.000,-),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van DRIEHONDERDVIJFENZESTIG (365) DAGEN.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 1, 2 en 4.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 3, 5, 6 en 7 aan verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stoker-Klein, Klein Breteler en Filippini, in bijzijn van de griffiers Van der Schalk en mr. Van Kuilenburg.
Mr. Klein Breteler is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 juli 2003.