ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0929

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200214101
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stoker-Klein
  • Klein Breteler
  • A. Filippini
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deelname aan criminele organisatie en opzettelijke invoer van cocaïne

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, en heeft samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 31 kilo cocaïne in Nederland ingevoerd. De tenlastelegging is in hoger beroep gewijzigd, waarbij de raadsman van de verdachte aanvoert dat Nederland niet de bestemming was van de verdovende middelen en dat de Nederlandse rechter daarom geen rechtsmacht heeft. Het hof oordeelt echter dat de feiten betrekking hebben op opzettelijke invoer in Nederland, waardoor het gerechtshof bevoegd is om kennis te nemen van de zaak.

Het hof overweegt dat er onvoldoende bewijs is voor de poging tot invoer van cocaïne vanuit Colombia naar Costa Rica, maar dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de organisatie van de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte heeft een faciliterende rol vervuld en heeft doelbewust financieel voordeel nagestreefd. Het hof wijst op de ernstige inbreuk op de rechtsorde en de bedreiging van de volksgezondheid door de handel in verdovende middelen.

Uiteindelijk vernietigt het hof het vonnis waarvan beroep en spreekt de verdachte vrij van een aantal tenlastegelegde feiten, maar veroordeelt hem tot een gevangenisstraf van vier jaren voor de bewezenverklaarde feiten. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2003.

Uitspraak

parketnummer 0900403200
datum uitspraak 22 juli 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van
17 oktober 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 24 september 2002, 4 oktober 2002, 8 november 2002, 6 december 2002, 28 januari 2003, 18 maart 2003, 6 juni 2003 en 8 juli 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectievelijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging is een kopie gevoegd in dit arrest.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en is de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte en de officier van justitie is blijkens de door de raadsman en de advocaat-generaal gedane mededelingen op de terechtzitting van 24 september 2002 niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
5. De bevoegdheid van het gerechtshof en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft, zoals onder meer nader toegelicht in zijn op 8 juli 2003 ter terechtzitting overgelegde pleitnotities, aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Nederland de bestemming was van de verdovende middelen waarop het onder 2 en 3 tenlastegelegde ziet en het derhalve de Nederlandse rechter aan rechtsmacht ontbreekt. De raadsman acht op grond hiervan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Nu deze tenlastegelegde feiten opzettelijke invoer in Nederland betreffen, is het gerechtshof bevoegd tot kennisneming van die tenlastelegging. Bovendien is Nederland (mede) als plaats van het delict vermeld.
Het door de raadsman gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer dient eveneens te worden verworpen. Noch zijn standpunt dat rechtsmacht ontbreekt, noch zijn stelling dat de consequentie van het ontbreken van rechtsmacht is dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, is juist.
6. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
7. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu voor de feitelijkheid dat de verdachte en/of zijn mededaders de in de tenlastelegging bedoelde partij cocaïne heeft/hebben laten vervoeren vanuit Colombia naar Costa Rica onvoldoende bewijs aanwezig is, is er onvoldoende bewijs aanwezig voor een begin van uitvoering van de tenlastegelegde poging.
De verdachte moet derhalve, nu deze poging niet wettig en overtuigend is bewezen, van dit feit worden vrijgesproken.
8. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, dan wel kennelijke omissies, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
9. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
5: medeplegen van, om een feit bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en/of om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
12. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Strack heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie, welke professionele organisatie zich bezig hield met de (organisatie van) invoer van cocaïne binnen het grondgebied van Nederland.
Voorts heeft de verdachte samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 31 kilo cocaïne in Nederland ingevoerd en voorbereidingshandelingen gepleegd ten behoeve van de invoer in Nederland van ongeveer 20 kilo cocaïne.
Deze feiten dragen bij aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen.
Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Bovendien leidt de grootschalige handel in verdovende middelen veelal tot samenhangende vormen van ernstige criminaliteit. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De verdachte heeft, mede als deelnemer aan een criminele organisatie, doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd.
Het hof betrekt evenwel in zijn oordeel de omstandigheid dat de verdachte, blijkens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, een faciliterende rol vervulde bij de bewezenverklaarde feiten.
Een en ander overwegende is het hof van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof komt tot een lagere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd gelet op de vrijspraak van feit 3 en op de omstandigheid dat aannemelijk is geworden dat de organisatie als bewezen een relatief geringe omvang heeft.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER (4) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht op de voet van de artikelen 27 en 27a van het Wetboek van Strafrecht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf, rekening houdend met de regeling van vervroegde invrijheidstelling.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stoker-Klein, Klein Breteler en Filippini, in bijzijn van de griffiers Van der Schalk en
mr. Van Kuilenburg.
Mr. Klein Breteler is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 juli 2003.