ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0510
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep kort geding
- M. In 't Velt-Meijer
- A. de Wild
- H. Husson
- Rechtspraak.nl
Coöptatiebeding en opzegbaarheid in groepsbewoningsovereenkomst
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een groepsbewoningsovereenkomst tussen verhuurders en huurders. De verhuurders, die de opvolgende eigenaar zijn van een studentenhuis, hebben per 1 april 2002 aangekondigd geen nieuwe bewoners meer te zullen accepteren, wat door de huurders wordt betwist. De huurders, die gezamenlijk een woongroep vormen, hebben in 1999 een overeenkomst gesloten met de toenmalige eigenaar, waarin een coöptatierecht is opgenomen. De verhuurders stellen dat dit recht opzegbaar is, wat door de huurders wordt bestreden.
De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vordering tot nakoming van de groepsbewoningsovereenkomst toegewezen, maar de vordering tot het verrichten van onderhoudswerkzaamheden afgewezen. In hoger beroep hebben de verhuurders zes grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de voorzieningenrechter het standpunt van de verhuurders onjuist heeft weergegeven. Het hof laat het debat over de kwalificatie van het beding in de groepsbewoningsovereenkomst voor wat het is en gaat ervan uit dat het hier om een duurovereenkomst gaat, waarbij het beding niet onopzegbaar is.
Het hof oordeelt dat de vraag of de opzegging door de verhuurders het beoogde resultaat heeft, moet worden beoordeeld aan de hand van de redelijkheid en billijkheid. De verhuurders hebben onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de huurders, die voortvloeien uit de groepsbewoningsovereenkomst. Het hof concludeert dat de grieven van de verhuurders falen en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. In het incidenteel appèl van de huurders, dat betrekking heeft op de afwijzing van hun vorderingen tot het aanbrengen van een tweede douche en een deugdelijke elektriciteitsvoorziening, oordeelt het hof eveneens dat deze vorderingen terecht zijn afgewezen. De kosten van het hoger beroep worden aan beide partijen opgelegd.