Uitspraak : 23 juli 2003
Rekestnummer : 279-R-03
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 02-4181
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. S.F. van der Valk,
[verweerster]
wonende te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
De vader is op 14 april 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 13 januari 2003.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 8 mei 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 juni 2003 is de ontvankelijkheid van de zaak mondeling behandeld. Verschenen is: namens de vrouw, mr. K.S. Kort, advocate te Rotterdam.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben één thans nog minderjarig kind, te weten:
[kind], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen[[kind]]
Bij verzoekschrift van 2 december 2002 heeft de vader de rechtbank te Rotterdam verzocht voorlopige voorzieningen te treffen en in het kader daarvan een omgangsregeling tussen [kind] en hemzelf vast te stellen.
In het dictum van de bestreden beschikking is bepaald dat de behandeling van de zaak pro forma zal worden aangehouden, is de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de omgangsregeling en de gezagsvraag en daarover te rapporteren, en is bepaald dat, zodra de rechtbank de verzochte rapportage heeft ontvangen, de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum. Blijkens de overwegingen die de rechtbank aan haar beschikking ten grondslag heeft gelegd heeft de rechtbank het ter terechtzitting gedane verzoek van de vader, om gedurende het raadsonderzoek contact te mogen hebben met [kind], afgewezen.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de raad onderzoek zal doen naar de mogelijkheid van onderzoek naar omgang tussen de vader en [kind], waarbij de raad in zijn mogelijkheden - waaronder de beproeving van contacten - niet zal worden beperkt.
2. De vader stelt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, door de vader en zijn raadsman niet toe te staan te reageren op het relaas van de moeder betreffende haar ervaringen met de vader gedurende het huwelijk. Voorts stelt de vader dat de rechtbank buiten de haar voorgelegde rechtsvraag is getreden, door zonder dat een der ouders daarom heeft verzocht te bepalen dat er gedurende het raadsonderzoek geen omgang mag plaatshebben. Bovendien acht de vader de beschikking onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig, nu enerzijds een onderzoek is gelast naar de mogelijkheid van een omgangsregeling, hetgeen volgens de vader onbekendheid met die mogelijkheid impliceert, terwijl anderzijds de raad reeds voor aanvang van het onderzoek wordt medegedeeld dat omgang tijdens het onderzoek door de rechtbank niet wordt toegestaan.
3. De moeder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van de vader niet-ontvankelijk is, nu de wet hoger beroep van een beschikking in het kader van voorlopige voorzieningen niet toelaat. Subsidiair betwist de moeder de stellingen van de vader, stellende dat de vader en zijn raadsman wel degelijk in de gelegenheid zijn gesteld te reageren en dat de vader heeft verzocht om contact met [kind] tijdens het raadsonderzoek; zij verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting, waaruit zulks blijkt. Bovendien, zo stelt de moeder, berust de mening van de vader, dat de rechtbank een omgangsverbod heeft opgelegd, op een verkeerde lezing van de beschikking.
4. Het hof overweegt het volgende. De vader is in hoger beroep gekomen van een beschikking, waarin de rechtbank heeft beslist naar aanleiding van het verzoek van de vader tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Ingevolge artikel 824 Rv staan er tegen deze beschikking geen hogere voorzieningen open. Volgens vaste jurisprudentie kan de uitsluiting van hogere voorzieningen in sommige gevallen worden doorbroken en wel voor zover erover wordt geklaagd dat de rechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, het artikel ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. De vader stelt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en daarmee essentiële vormen heeft verzuimd, door hem niet in de gelegenheid te stellen te reageren op het relaas van de moeder. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt echter dat de vader en zijn raadsman ter terechtzitting aanwezig waren en wel degelijk in de gelegenheid zijn gesteld te reageren.
Uit het proces-verbaal blijkt verder dat de vader heeft verzocht om contact gedurende het raadsonderzoek, zodat ook de stelling van de vader, dat de rechtbank zonder verzoek daartoe heeft bepaald dat er gedurende het raadsonderzoek geen contact met [kind] mag plaatshebben, feitelijke grondslag ontbeert. Tenslotte acht het hof de beslissing van de rechtbank om een onderzoek te gelasten naar de omgangsregeling en om het verzoek van de vader om contact met [kind] gedurende het onderzoek af te wijzen, niet onbegrijpelijk of tegenstrijdig. De rechtbank heeft ten aanzien van het verzoek van de vader overwogen dat het voor [kind] van groot belang is dat zij thans tot rust komt in een voor haar vertrouwde omgeving en heeft gelet hierop het verzoek van de vader om contact met [kind] gedurende het raadsonderzoek afgewezen. Hiermee heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat, zolang niet duidelijk is of en zo ja, welke omgang in het belang van [kind] moet worden geacht, het gezien de huidige omstandigheden voor haar beter is voorlopig van contact af te zien. Deze beslissing is niet onbegrijpelijk en niet in strijd met de beslissing, een raadsonderzoek naar de omgangsregeling te gelasten, zodat ook deze grief van de vader faalt.
5. Nu hetgeen door de vader is gesteld naar het oordeel van het hof niet leidt tot doorbreking van de uitsluiting van hogere voorzieningen tegen beschikkingen zoals de onderhavige, moet worden beslist als volgt.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, Stille en Van der Burght, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 23 juli 2003.