ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9219

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/02947
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Biemond
  • Van Lingen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaarschrift tegen aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 mei 2003 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de beslissing van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, inzake het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 mei 2003, waarbij de Inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende niet. Belanghebbende had schriftelijk laten weten niet te verschijnen en had geen verzoek om uitstel ingediend.

De kern van de zaak betreft de tijdigheid van het ingediende bezwaarschrift. Het aanslagbiljet was gedateerd op 15 maart 2002 en het bezwaarschrift was gedateerd op 25 april 2002, maar het poststempel op de enveloppe toonde een datum van 28 april 2002. Het bezwaarschrift was op 1 mei 2002 bij de Inspecteur ontvangen. Het Hof oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, omdat het niet vóór het einde van de bezwaartermijn ter post was bezorgd. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en in dit geval eindigde deze termijn op 26 april 2002.

Belanghebbende had aangevoerd dat het bezwaarschrift op 25 april 2003 was ingediend, maar het Hof achtte dit niet aannemelijk. Het poststempel op de enveloppe bevestigde dat het bezwaarschrift na de termijn was verzonden. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk had verklaard in het bezwaar, en verklaarde het beroep ongegrond. Er waren geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken door mr. Biemond, in aanwezigheid van waarnemend griffier Van Lingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
15 mei 2003
nummer BK-02/02947
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 1 mei 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 24 maart 2003, onder vermelding van plaats en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Het aanslagbiljet, waaruit de onderhavige aanslag blijkt, is gedagtekend 15 maart 2002. Het tegen deze aanslag gerichte bezwaar-schrift is gedagtekend 25 april 2002. Het poststempel op de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden draagt de datum 28 april 2002. Het bezwaar-schrift is op 1 mei 2002 bij de Inspecteur inge-komen. Bij de be-streden uitspraak is belanghebbende we-gens termijnoverschrijding niet-ont-vanke-lijk ver-klaard in het be-zwaar.
2. De ter-mijn voor indie-ning van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Een bezwaar-schrift is tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn door de Inspecteur is ontvangen. Bij verzen-ding per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu het Hof geen reden heeft om aan te nemen dat de dag van dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daar-van, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, zodat de termijn voor het instellen van bezwaar eindig-de met 26 april 2002.
3. Belanghebbende heeft onder meer aangevoerd dat het bezwaarschrift is ingediend op 25 april 2003. Naar het oordeel van het Hof is dit niet aannemelijk, nu het poststempel op de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verstuurd de datum 28 april 2002 draagt. Dat het bezwaarschrift mogelijkerwijs op een andere datum dan op 25 april 2003, nog vóór het einde van de bezwaartermijn, ter post is bezorgd is voorts gesteld noch gebleken. Weliswaar is het be-zwaarschrift binnen een week na afloop van de termijn ontvan-gen, maar in het licht van de hiervoor vermelde vaststaande feiten en van hetgeen belanghebbende daartoe voor het overige heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat het bezwaarschrift ook vóór het einde van de ter-mijn ter post is bezorgd. Het bezwaarschrift is dus te laat inge-diend. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belang-hebbende in verzuim is geweest, is niet gebleken. Uitgaande van het vorenstaande heeft de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvan-ke-lijk ver-klaard in het bezwaar. Het beroep is ongegrond.
4. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Alge-mene wet bestuurs-recht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 15 mei 2003 door mr. Biemond en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Lingen.
(Van Lingen) (Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.