ECLI:NL:GHSGR:2003:AG4773

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-01/02250
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Vonk
  • M. Holdert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak te Hillegom

Op 23 mei 2003 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 1 te [Z]. De belanghebbende, gebruiker en genothebbende van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Inspecteur van de gemeente Hillegom, die de waarde van de woning op de waardepeildatum van 1 januari 1999 had vastgesteld op ƒ 641.000 (€ 290.000). De belanghebbende betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van ƒ 450.000 (€ 204.201) voor. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2003 was de belanghebbende niet aanwezig, maar had hij wel een verhinderingsbericht per fax gestuurd zonder om uitstel te verzoeken.

Het Hof heeft de waarde van de woning vastgesteld op ƒ 641.000, waarbij het de argumenten van de Inspecteur en het overgelegde taxatierapport in overweging heeft genomen. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur, die de bewijslast droeg, voldoende bewijs had geleverd voor de door hem voorgestane waarde. De vergelijkingsobjecten die door de Inspecteur waren gebruikt, waren naar ligging, aard, bouwjaar en onderhoudstoestand vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning niet in onjuiste verhouding stond tot de gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.

De uitspraak van het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en wijzigde de beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak werd vastgesteld op ƒ 641.000. Tevens werd de gemeente Hillegom gelast het griffierecht van ƒ 60 (€ 27,23) aan de belanghebbende te vergoeden. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen bewijs was dat de belanghebbende dergelijke kosten had gemaakt. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken door mr. Vonk, in aanwezigheid van waarnemend griffier mr. Holdert.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
23 mei 2003
nummer BK-01/02250
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Hillegom (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) betreffende de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 1 te [Z].
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 15 mei 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen mevrouw [A] en mr. [B] namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Wel is van hem op de zittingsdag per fax een verhinderingsbericht ontvangen. Belanghebbende heeft daarbij niet verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- wijzigt de beschikking in dier voege dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op ƒ 641.000 (€ 290.000), en
- gelast de gemeente Hillegom het voor deze zaak gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [Z] (hierna: de woning). Het betreft een half vrijstaande woning met een inhoud van ongeveer 575 m3. De oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 330 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 1999 (hierna: de waardepeildatum). De Inspecteur staat uiteindelijk een waarde voor van ƒ 641.000 (€ 290.000), terwijl belanghebbende een waarde van ƒ 450.000 (€ 204.201) bepleit.
3. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstand-koming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten ver-koop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de bes-te voor-bereiding door de meest-biedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet wor-den uitgegaan dat bij die veron-derstelde verkoop de volle en onbe-zwaarde eigen-dom zou kunnen worden overgedragen en de ver-krij-ger de zaak in de staat waar-in die zich bevindt onmid-del-lijk en in volle om-vang in ge-bruik zou kun-nen nemen.
4. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de woning op de waardepeildatum een taxatierapport overgelegd van de taxateur [A], die de woning in opdracht van de Inspecteur op 4 april 2002 heeft getaxeerd. Die taxateur heeft de waarde van de woning op de waardepeildatum getaxeerd op ƒ 641.000.
5. Na af-weging van het-geen par-tij-en over en weer in het ge-ding heb-ben aangedragen is het Hof op grond van zijn waardering van de in het geding gebrachte bewijsmiddelen van oordeel dat de Inspec-teur, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum ten minste ƒ 641.000 bedroeg.
6. Het Hof heeft daarbij nog het volgende in aanmerking genomen. De door de Inspecteur gehanteerde vergelijkings-objecten zijn naar hun ligging, aard, bouwjaar en onder-houdstoestand verge-lijkbaar met de woning van belanghebbende. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten op bepaalde punten verschillen met de woning van belanghebbende, maar naar 's Hofs oordeel kan niet worden gezegd dat de waarde van de woning in onjuiste verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopprijzen van de woningen die de Inspecteur als vergelijkingsobject heeft gehanteerd. Daarbij heeft het Hof gelet op de verschillen tussen de verkoopprijzen van die woningen en de waarde van belanghebbendes woning en tevens gelet op de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
7. Belanghebbendes verwijzing naar de vorige WOZ-waardevaststelling mist relevantie. De Inspecteur heeft, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, terecht aangevoerd dat de waardevaststelling dient te geschieden aan de hand van marktgegevens van rond de waardepeildatum.
8. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep gedeeltelijk gegrond. De waarde van de woning moet nader worden vastgesteld op ƒ 641.000 (€ 290.000).
9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft gemaakt. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 23 mei 2003 door mr. Vonk en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Holdert.
(Holdert) (Vonk)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.