rolnummer 2200274702
parketnummer 1100632601
datum uitspraak 28 mei 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 7 juni 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[ ],
geboren te [ ] op [ ],
wonende te [ ], [ ],
thans gedetineerd in [ ] te [ ].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 januari 2003, 24 april 2003, 14 mei 2003 en 15 mei 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 14 mei 2003, na een eerder verzoek daartoe ter terechtzitting van 30 januari 2003, om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum, omdat de eerder omtrent verdachte uitgebrachte rapporten in materiële zin te oud zijn en een aantal constateringen in die rapporten niet kloppen.
Het hof verwijst allereerst naar de beslissing die het hof ter terechtzitting van 30 januari 2003 dienaangaande heeft genomen. De verdediging heeft geen gebruik gemaakt van de toen door het hof geboden gelegenheid de aanmerkingen op onderdelen van de rapporten te onderbouwen dan wel om een eigen onderzoek door een deskundige te laten verrichten. Ter terechtzitting van 30 januari 2003 heeft de verdediging aangegeven vooral twijfels te hebben over de mate waarin verdachte door de beide deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Daargelaten dat de verdediging die twijfels niet in voldoende mate nader heeft onderbouwd, valt zonder nadere toelichting - die ook op dit punt achterwege is gebleven - niet in te zien waarom de materiële ouderdom van de rapportages op dit punt van betekenis zou zijn.
Terzijde merkt het hof op dat - zelfs indien de ouderdom van de rapportages in casu werkelijk een probleem zou vormen - het in de rede zou liggen aan de rapporteurs te vragen om hun rapporten op basis van aanvullend onderzoek te actualiseren. Een onderzoek in het Pieter Baan Centrum zou ook dan niet aan de orde zijn.
Het hof acht zich ook thans op grond van het rapport d.d. 28 maart 2002 van de psycholoog H.S.M. Weber en het rapport d.d. 19 april 2002 van de psychiater J.M.J.F. Offermans en het reclasseringsrapport voldoende geïnformeerd omtrent de persoon van de verdachte, ook over diens toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Het hof is derhalve van oordeel dat de rapporten in formele noch in materiële zin te oud zijn. Ten overvloede overweegt het hof dat verdachte zelf ter terechtzitting heeft laten weten TBS met dwangverpleging, zoals in voornoemde rapporten van de psycholoog en psychiater geadviseerd, inderdaad op zijn plaats te achten, zodat ook op dat onderdeel van de noodzakelijkheid om aanvullende rapportage te vragen niet is gebleken.
Het hof wijst het aanhoudingsverzoek af.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, waarbij de terbeschikkingstelling van de verdachte is gelast met bevel tot verpleging van overheidswege en waarbij de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de benadeelde partijen zijn opgelegd, een en ander als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft een van zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde [slachtoffer 1] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft een van zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft een van zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde [slachtoffer 3] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
4. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen in een woning gelegen aan de [naam]straat, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer NLG 700,--) en een aantal gouden sieraden en een spelcomputer (Playstation II) en een zakje inhoudende NEO-2 chips en een aantal condensors en ongeveer 33 tape's (merk Sony) en een aantal briljantjes en diamantjes toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of aan [slachtoffer 1] en/of aan [slachtoffer 3] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- een vuurwapen heeft/hebben gericht op het hoofd van die [slachtoffer 4] en
- tegen die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer4], niet moest gillen en dat hij, [slachtoffer 4], moest doen wat hem werd gezegd en
- die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 4], op zijn buik op de grond moest gaan liggen en (daarbij) zijn handen op zijn rug moest houden en
- de polsen van die [slachtoffer 4] heeft/hebben vastgebonden en
- de mond van die [slachtoffer 4] heeft/hebben afgeplakt met tape.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat:
a. in de woning waar de beroving plaatsvond, tussen de verdachten [ ] en [ ] een gesprek heeft plaatsgevonden over het voornemen om de in de woning aanwezigen af te schieten, omdat "de gezichten van de verdachten waren gezien", waarna enige tijd later verdachte [ ] de fatale schoten heeft gelost;
b. de verdachte [ ] in de periode voorafgaand aan de overval een en andermaal in het bijzijn van [ ] en (eenmaal) [ ] te kennen heeft gegeven dat een of meer mensen bij de beroving zou(den) worden afgeschoten.
Op grond van deze feiten acht het hof voorbedachte raad ten aanzien van de onder 1 t/m 3 tenlastegelegde feiten bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair, 2 primair en 3 primair: Medeplegen van moord, meermalen gepleegd;
4: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het hof is van oordeel dat de onder 1 t/m 3 (telkens primair) bewezenverklaarde feiten dienen te worden gekwalificeerd als "meermalen gepleegd", aangezien zij opleveren het meermalen veroorzaken van het in de wet omschreven gevolg, te weten de levensberoving van een ander.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Van Es heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en terzake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ ] tot een bedrag van € 1.089,07, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [ ] tot een derde van dat bedrag, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ ] tot een bedrag van € 15.000,=, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [ ] tot een derde van dat bedrag, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ ] tot een bedrag van € 14.687,05, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [ ] tot een derde van dat bedrag en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ ] tot een bedrag van € 20.634,02, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [ ] tot een derde van dat bedrag.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededaders hebben hun slachtoffer [ ] in zijn woning beroofd en daarna drie in de woning aanwezige personen om het leven gebracht. Dat het er niet tenminste vier zijn geworden is louter te danken aan het feit dat [ ] kans gezien heeft tijdig te ontsnappen. Het enkele feit dat de drie dodelijke slachtoffers in de woning van [ ] aanwezig waren, heeft hen het leven gekost. De overval was goed voorbereid. Van tevoren hadden verdachte en zijn mededaders de uitvoering gezamenlijk besproken en werden de benodigde attributen, zoals tie-wraps, tape en handschoenen aangeschaft. Voor wat betreft de tie-wraps was het aantal afgestemd op drie personen, te weten [ ], zijn vrouw en zijn dochter.
De avond tevoren zijn verdachte en zijn mededaders naar Dordrecht gereden om de woning te verkennen. De verdachte is met één van zijn mededaders zijn naar binnen gegaan. Hierna werd met [ ] telefonisch de afspraak gemaakt om de volgende dag terug te keren om een Playstation spelcomputer om te laten bouwen.
Op 23 november 2001 zijn verdachte en zijn mededaders wederom naar Dordrecht gereden, deze keer om de plannen uit te voeren. De mededaders van verdachte hadden beiden een vuurwapen meegenomen, waarvan in ieder geval vaststaat dat één van die wapens geladen was. Kort nadat zij door [ ] in de woning waren binnengelaten hebben verdachte en zijn mededaders de beraamde beroving ten uitvoer gebracht. Ieder van hen heeft hierbij een actieve rol vervuld, niemand liet zich onbetuigd.
[ ], zijn stiefdochter en haar vriend moesten onder bedreiging van een vuurwapen op de grond gaan liggen, hun handen werden op de rug gebonden met tie-wraps of tape en hun mond werd afgeplakt met tape, terwijl de vriendin van [ ] eveneens werd vastgebonden en evenzo werd haar mond afgeplakt. [ ] en [ ] kregen ook nog een krant over hun hoofd gelegd. De woning werd ondertussen doorzocht en [ ] werd van zijn geld en sieraden ontdaan.
[ ] is niet de enige die de beroving heeft overleefd. Onwetend van hetgeen zich op dat moment in de woning afspeelde lag de 11-jarige [ ] in haar slaapkamer te slapen. Toen zij op enig moment wakker werd en haar slaapkamerdeur opende werd zij geconfronteerd met een beeld dat naar alle waarschijnlijkheid voor altijd op haar netvlies gegrift staat. Een traumatischer ervaring in haar nog jonge leven is nauwelijks denkbaar. Ook deze omstandigheid wordt verdachte en zijn mededaders zeer zwaar aangerekend.
De verdachte en zijn mededaders zich hebben schuldig gemaakt aan een drievoudige moord, waarbij de 39-jarige [ ], haar 16-jarige dochter [ ] en [ ], de evenoude vriend van [ ], om het leven zijn gebracht, uitsluitend omdat zij toen in de woning van [ ] waren. Met deze misdrijven is op brute en volstrekt zinloze wijze aan deze drie mensen hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van de slachtoffers onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke drievoudige moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft voorts enerzijds rekening gehouden met de huidige leeftijd van de verdachte, namelijk slechts 21 jaren, en anderzijds met het gegeven dat hij blijkens een hem betreffend Uittreksel Algemeen Documentatieregister ook voor geweld-gerelateerde delicten, eerder met justitie in aanraking gekomen en met de zeer actieve rol die hij vóór en tijdens de bewezenverklaarde feiten heeft vervuld. De ernst van de door de verdachte begane misdrijven en de geschokte rechtsorde brengen mee dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats is.
Het hof heeft echter tevens acht geslagen op de eerder genoemde omtrent verdachte uitgebrachte rapporten, te weten het rapport van de Reclassering Nederland, het rapport d.d. 28 maart 2002 opgesteld door psycholoog H.S.M. Weber en het rapport d.d. 19 april 2002 opgesteld door psychiater J.M.J.F. Offermans.
Voornoemde deskundigen komen beiden op grond van hun onderzoeksbevindingen tot de conclusie dat bij verdachte ten tijde van de hem tenlastegelegde overval (psycholoog) respectievelijk ten tijde van de tenlastegelegde feiten (psychiater) sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis en dat die feiten - indien bewezen - verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Zij hebben vervolgens met betrekking tot de afdoening van deze zaak, gezien het bestaande gevaarsrisico én de mogelijkheid van toekomstige escalatie, respectievelijk gezien het tenlastegelegde, de aard en de ernst van betrokkenes problematiek en het grote recidivegevaar, geadviseerd de verdachte TBS met bevel tot dwangverpleging op te leggen.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte en maakt die tot de zijne. Dit betekent dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het hof is voorts, gelet op het advies van de deskundigen, van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel van ter beschikking stelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist.
Het hof constateert daarbij dat de onder 1 t/m 4 bewezen-verklaarde feiten misdrijven zijn, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en dat het gaat om misdrijven die gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op al het voorgaande, met name
- de ernst van de feiten en verdachtes niet geringe aandeel daarin
enerzijds
- de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is te achten
anderzijds,
- maar ook:
het gevaar dat, indien behandeling van verdachte achterwege blijft, ernstig voor herhaling moet worden gevreesd, indien verdachte ooit zou vrijkomen,
acht het hof het opleggen van de maximale tijdelijke vrijheidsstraf, gecombineerd met het opleggen van de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege passend en geboden.
Het hof zal de Minister van Justitie adviseren dat de TBS met bevel tot verpleging van overheidswege eerst dient aan te vangen nadat de hiervoor vermelde gevangenisstraf geheel ten uitvoer is gelegd.
Vorderingen tot schadevergoeding
De verdachte heeft de hoogte van de vorderingen van de benadeelde partijen weliswaar niet betwist, maar dit laat onverlet dat het hof ingevolge artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering gehouden is de vorderingen ambtshalve te toetsen.
A. In het onderhavige strafproces heeft [ ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 3 tenlastegelegde tot een bedrag van
fl. 2.400,= omgerekend € 1.089,07.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De verdachte heeft de hoogte van de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij [ ] aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 en 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Gelet op de gezamenlijke aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders geldt dat verdachte gehouden is tot betaling van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.
Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [ ] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
B. In het onderhavige strafproces heeft [ ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden shockschade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een bedrag van
€ 15.000,=.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij [ ] niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces, gelet op de vraag of en in hoeverre deze schade het rechtstreekse gevolg in de zin van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering is van het ten laste van de verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde en op de vragen die zich rond zogenaamde shockschade laten stellen.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij [ ] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het vorenstaande brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof begroot op nihil.
C. In het onderhavige strafproces heeft [ ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van
fl. 32.366,= omgerekend € 14.687,05.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij [ ] onweersproken aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van fl. 8.193,= omgerekend € 3.717,82 schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij [ ] zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Gelet op de gezamenlijke aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders geldt dat verdachte gehouden is tot betaling van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij [ ] niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij [ ] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [ ] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
D. In het onderhavige strafproces heeft [ ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde tot een bedrag van
€ 20.634,02.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij [ ] aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van
€ 3.044,80 schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij [ ] zal gelet op de door het hof bewezenverklaarde en gekwalificeerde feiten tot dat bedrag worden toegewezen.
Gelet op de gezamenlijke aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders geldt dat verdachte gehouden is tot betaling van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij [ ], gelet op de civielrechtelijke vragen die rijzen rond dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij [ ] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [ ] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht, zal het hof tevens aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van:
- een bedrag van € 363,02 ten behoeve van [ ],
- een bedrag van € 1.239,27 ten behoeve van [ ] en
- een bedrag van € 1.014,93 ten behoeve van [ ].
Het hof heeft in de omstandigheid dat twee mededaders, te weten [ ] en [ ], bij de onderhavige feiten betrokken waren, aanleiding gezien de maatregel telkens te beperken tot 1/3 deel van de hiervoor onder A, C en D genoemde bedragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte terzake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Adviseert de Minister van Justitie dat de TBS met bevel tot verpleging van overheidswege eerst dient aan te vangen nadat de hiervoor vermelde gevangenisstraf geheel ten uitvoer is gelegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ ], tot het gevorderde bedrag van EENDUIZENDNEGENENTACHTIG EURO EN ZEVEN EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan die benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [ ] in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van DRIEHONDERDDRIEENZESTIG EURO EN TWEE EUROCENT ten behoeve van [ ], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van ZEVEN DAGEN.
Verklaart de benadeelde partij [ ] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de benadeelde partij [ ] in de kosten die de verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ ], tot een bedrag van DRIEDUIZENDZEVENHONDERDZEVENTIEN EURO EN TWEEËNTACHTIG EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [ ] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [ ] in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EENDUIZENDTWEEHONDERDNEGENENDERTIG EURO EN ZEVENENTWINTIG EUROCENT ten behoeve van
[ ], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van VIERENTWINTIG DAGEN.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ ], ten kantore van zijn advocaat, tot een bedrag van DRIEDUIZEND-VIERENVEERTIG EURO EN TACHTIG EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [ ] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [ ] in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EENDUIZENDVEERTIEN EURO EN DRIEËNNEGENTIG EUROCENT ten behoeve van [ ], ten kantore van zijn advocaat, welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van TWINTIG DAGEN.
Bepaalt dat volledige voldoening aan de maatregel telkens de toegewezen vordering van de betreffende benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door verdachte, zijn mededader(s) en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Verheij, Wurzer en Van der Putten-Göbbels, in bijzijn van de griffier Dikshoorn.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 mei 2003.