ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9030

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
053-H-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Duindam
  • A. Gerretsen-Visser
  • C. de Bruijn-Lückers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing mentorschap en ontslag mentor

In deze zaak heeft de man, verzoeker in hoger beroep, op 23 januari 2003 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 28 oktober 2002, waarin zijn verzoek tot opheffing van het mentorschap van zijn echtgenote werd afgewezen. De man is 81 jaar oud en zijn echtgenote verblijft in een verpleeghuis vanwege dementie. Op 17 december 2001 werd een mentorschap ingesteld, waarbij [mentor] als mentor werd benoemd. De man verzocht in hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen en het mentorschap op te heffen, dan wel om de mentor te ontslaan. De mentor heeft verweer gevoerd tegen het beroep van de man.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2003 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun procureurs. Het hof overweegt dat de kantonrechter het mentorschap kan opheffen op verzoek van de betrokkene, zijn mentor, of op vordering van het openbaar ministerie. De man behoort echter niet tot de kring van personen die een verzoek tot opheffing kan indienen, waardoor de kantonrechter de man niet ontvankelijk had moeten verklaren in zijn verzoek.

Het hof concludeert dat de man in zijn verzoek en hoger beroep geen gronden heeft aangevoerd voor de opheffing van het mentorschap, aangezien zijn appèl zich enkel richt tegen de persoon van de mentor en niet tegen het mentorschap zelf. Het hof oordeelt dat de noodzaak van het mentorschap nog steeds bestaat. Ook het subsidiaire verzoek van de man om de mentor te ontslaan wordt afgewezen, omdat de man niet tot de personen behoort die een dergelijk verzoek kunnen indienen en hij bovendien geen andere mentor heeft voorgedragen.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd, maar de man wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn inleidende verzoek.

Uitspraak

Uitspraak : 7 mei 2003
Rekestnummer : 053-H-03
Rekestnr. Rechtbank, sector kanton: EJ VERZ 02-83215
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[de man],
wonende te 's-Gravenhage,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. G. Janssen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
1. [mentor],
wonende te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de mentor,
procureur mr. R.H. Kuiper,
[echtgenote],
wonende te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP
De man is op 23 januari 2003 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 oktober 2002 van de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton.
De mentor heeft op 9 april 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 15 april 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 april 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de mentor, bijgestaan door haar procureur.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man is 81 jaar oud en gehuwd met [echtgenote], die wegens dementie in Verpleeghuis Houtwijk te 's-Gravenhage verblijft. Bij beschikking van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 17 december 2001 is op verzoek van de man een mentorschap ten behoeve van zijn echtgenote ingesteld, met benoeming van [mentor] voornoemd tot mentor.
Op 11 oktober 2002 heeft de man bij de rechtbank, sector kanton, een verzoekschrift ingediend strekkende tot opheffing van het mentorschap. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de man afgewezen.
OORDEEL VAN HET HOF
1. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidend verzoek tot opheffing van het mentorschap van [mentor] alsnog toe te wijzen. De man heeft zijn gronden in hoger beroep vermeerderd door in hoger beroep subsidiair te verzoeken [mentor] te ontslaan als mentor. De mentor bestrijdt zijn beroep.
2. Uit de wet volgt dat de kantonrechter het mentorschap kan opheffen op verzoek van de betrokkene, zijn mentor, dan wel op vordering van het openbaar ministerie, waarbij met betrokkene wordt bedoeld, de persoon ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld. Aangezien de man niet tot de kring van personen behoort die een verzoek tot opheffing van het mentorschap kan doen, had de kantonrechter de man niet ontvankelijk dienen te verklaren in zijn verzoek.
3. Ten overvloede overweegt het hof dat uit de stukken en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, niet blijkt dat de man in zijn inleidende verzoek en hoger beroep gronden heeft aangevoerd voor opheffing van het mentorschap. Het appèl richt zich immers feitelijk alleen tegen de persoon van de mentor en niet tegen het mentorschap op zich. Op grond van het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de noodzaak van het mentorschap nog steeds bestaat.
4. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de man om de mentor te ontslaan, heeft eveneens te gelden dat de man niet ontvankelijk is, nu hij niet tot degenen behoort, die een dergelijk verzoek kunnen doen. Nu de man daarenboven ook heeft nagelaten een andere persoon als mentor voor te dragen, zou het verzoek ook inhoudelijk dienen te worden afgewezen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank, sector kanton, en verklaart de man alsnog niet-ontvankelijk in zijn inleidende verzoek van 9 oktober 2002.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, Gerretsen-Visser en De Bruijn-Lückers, bijge-staan door mr. Sijbesma als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 7 mei 2003 .