ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9003

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-253
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • A. Schuering
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijsvoering bij klokken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 maart 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Wilton Fijenoord Rozenburg B.V. De werknemer, die als ploegbaas werkzaam was, was op 7 maart 2000 op staande voet ontslagen omdat hij een collega had laten in- en uitklokken op 4 en 5 maart 2000. De werknemer stelde dat het ontslag kennelijk onredelijk was en vorderde een schadevergoeding van ƒ 145.000,-. In reconventie vorderde Wilton Fijenoord een schadevergoeding van ƒ 21.440,70 en ƒ 7.053,89 voor een geldlening.

De rechtbank te Rotterdam had de vorderingen van de werknemer in conventie afgewezen en de reconventionele vorderingen van Wilton Fijenoord toegewezen. De werknemer ging in hoger beroep en voerde twee grieven aan tegen het oordeel van de rechtbank dat Wilton Fijenoord geslaagd was in het leveren van bewijs dat de werknemer zijn collega had gevraagd om voor hem te klokken. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er voldoende bewijs was voor het ontslag op staande voet. De verklaring van de collega werd als geloofwaardig beschouwd, terwijl de verklaring van de werknemer niet voldoende was om aan te tonen dat hij zijn badge was vergeten.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de werknemer in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in ontslagzaken en de rol van getuigenverklaringen in het bewijsproces. Het hof concludeerde dat de grieven van de werknemer faalden en dat het ontslag gerechtvaardigd was op basis van de feiten die waren vastgesteld in het eerdere vonnis.

Uitspraak

Uitspraak: 21 maart 2003
Rolnummer: 02/253 KA
Rolnr. rechtbank: 322778/00
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
De werknemer,
wonende te X,
appellant,
hierna te noemen: De werknemer,
procureur: mr. E. Grabandt,
tegen
WILTON FIJENOORD ROZENBURG B.V.,
voorheen genaamd Verolme Botlek B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Wilton Fijenoord,
geïntimeerde,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het geding
Bij exploot van 4 maart 2002 is De werknemer in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 januari 2002 in conventie en reconventie gewezen door de rechtbank te Rotterdam (sector kanton).
Bij memorie van grieven heeft De werknemer tegen het vonnis van de rechtbank twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Wilton Fijenoord deze grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die in het vonnis van 29 juni 2001 van de kantonrechter te Rotterdam zijn vastgesteld nu die in hoger beroep niet worden bestreden.
2. In de appèldagvaarding vordert De werknemer vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 11 januari 2002 in conventie en reconventie gewezen. Het hof zal bij de beoordeling ervan uitgaan dat het hoger beroep zich richt tegen het vonnis in conventie én in reconventie gewezen ondanks het feit dat De werknemer niet expliciet grieven heeft aangevoerd tegen het vonnis in reconventie gewezen.
3. Het gaat om het volgende.
De werknemer is werkzaam geweest bij Wilton Fijenoord als ploegbaas tot 7 maart 2000. Op die dag is De werknemer op staande voet ontslagen omdat hij een ander op 4 en 5 maart 2000 voor hem zou hebben laten uit- en inklokken. De werknemer heeft afstand gedaan van het beroep op nietigheid van het ontslag en gesteld dat het kennelijk onredelijk is gegeven. Hij vordert ƒ 145.000,- schadevergoeding. In reconventie heeft Wilton Fijenoord gevorderd een bedrag groot ƒ 21.440,70 ter zake van schadevergoeding van drie maanden salaris omdat De werknemer aan Wilton Fijenoord door zijn schuld een dringende reden heeft gegeven de arbeidsovereenkomst op te zeggen en een bedrag van ƒ 7.053,89, zijnde het nog verschuldigde restant van een aan De werknemer verstrekte geldlening.
De rechtbank heeft de vorderingen van De werknemer in conventie afgewezen en de reconventionele vorderingen van Wilton Fijenoord toegewezen.
4. Bij vonnis van 29 juni 2001 heeft de kantonrechter aan Wilton Fijenoord in conventie bewijs opgedragen van haar stelling dat De werknemer op 4 en 5 maart 2000 een zekere Een collega werknemer voor hem heeft laten klokken, terwijl De werknemer zelf niet op het werk aanwezig was en hem daartoe zijn badge ter beschikking heeft gesteld. Tegen deze bewijsopdracht zijn geen grieven gericht.
Als getuigen zijn gehoord Een collega werknemer en De werknemer.
5. In de twee grieven komt De werknemer op tegen het oordeel van de rechtbank, dat Wilton Fijenoord geslaagd is in het leveren van het bewijs dat De werknemer aan Een collega werknemer heeft gevraagd om op 4 en 5 maart 2000 voor hem te klokken.
Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
6. Op 7 maart 2000 heeft Wilton Fijenoord aan De werknemer schriftelijk ontslag op staande voet gegeven onder vermelding van: "de reden hiertoe is gelegen in het feit dat u in het weekend van 4 en 5 maart 2000 een medewerker voor u heeft laten klokken (badgesysteem) terwijl u zelf niet aanwezig was. Deze handelswijze is volstrekt onacceptabel en wel om de navolgende redenen:…..".
In de toelichting op zijn grieven stelt De werknemer dat het enige bewijs is de verklaring van de Een collega werknemer. Deze verklaring is onvoldoende om tot de overtuiging te komen dat de zaken zich hebben afgespeeld zoals door hem verklaard en door Wilton Fijenoord gesteld. Nu de rechtbank in het vonnis overweegt dat de verklaring van De werknemer geen geloof verdient, is De werknemer van mening dat de rechtbank het vonnis ten onrechte op vermoedens heeft gebaseerd.
De werknemer heeft aangegeven dat hij bij zijn vertrek op 4 maart 2000 zijn badge had vergeten en deze niet meer heeft opgehaald omdat hij ziek was en het ophalen te veel moeite kostte.
7. Het hof oordeelt als volgt.
De rechtbank heeft in het vonnis van 11 januari 2002 overwogen:
Voorts is tussen partijen niet in discussie dat blijkens het verslag van portier Versluis:
- op 4 maart 2000 De werknemer des ochtends het bedrijfsterrein van Verolme heeft verlaten en om 19.15 uur De werknemer en Een collega werknemer zijn uitgebadged;
- op 5 maart 2000 om 7.07 uur De werknemer en Een collega werknemer zijn ingebadged, dat De werknemer zich om 9.47 uur bij Versluis heeft gemeld met de mededeling dat hij zijn badge was vergeten en dat De werknemer zichzelf om 12.16 heeft uitgebadged.
De verklaring van Een collega werknemer, die hij ten overstaan van de kantonrechter heeft afgelegd is in het vonnis aldus samengevat:
- dat zijn projektbaas De werknemer op 4 maart 2000 om 8.15 uur hem heeft verzocht (ook) voor hem uit te badgen om 19.15 uur, hem daartoe zijn badge ter beschikking heeft gesteld en dat hij aan dat verzoek heeft voldaan;
- dat De werknemer hem tevens op 4 maart 2000 heeft verzocht om op 5 maart 2000 (ook) voor hem in te badgen, dat hij op die datum iets voor zevenen aan dat verzoek heeft voldaan en dat De werknemer even na tienen zijn badge weer bij hem kwam ophalen.
8. Hetgeen De werknemer tegen deze overwegingen heeft ingebracht is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Vaststaat, dat er tweemaal door Een collega werknemer voor De werknemer is geklokt.
Indien De werknemer zijn badge zou hebben vergeten was er voor Een collega werknemer geen enkele reden om te handelen zoals hij heeft gedaan. Immers Een collega werknemer kon zonder daarover te zijn geïnformeerd niet weten dat De werknemer zijn badge had vergeten en waar deze zich bevond. Volstrekt onaannemelijk is dat Een collega werknemer zich vervolgens uit zichzelf zou ontfermen over deze badge die zich volgens de getuigeverklaring van De werknemer in zijn zakboekje op kantoor bevond, en hij voor De werknemer op 4 maart 2000 zou uitklokken en op 5 maart 2000 zou inklokken. De werknemer heeft bovendien geen verklaring gegeven voor het feit, dat Een collega werknemer voor hem heeft geklokt.
Overigens komt, anders dan Wilton Fijenoord betoogt, aan de verklaring van De werknemer in beginsel dezelfde bewijskracht toe als aan die van Een collega werknemer aangezien de verklaring van een partijgetuige alleen de in artikel 164, lid 2 Rv. genoemde beperkte bewijskracht heeft wanneer die partij de bewijslast heeft. Daarvan is in dit geval geen sprake.
9. De werknemer heeft nog te bewijzen aangeboden dat de controle bij de hoofdpoort geen strikte controle is, maar dit bewijsaanbod wordt door het hof als niet ter zake dienend gepasseerd.
10. De werknemer heeft voorts nog aangevoerd dat hij wel en Een collega werknemer ten onrechte niet op staande voet is ontslagen.
11. Het hof is van oordeel, dat het er voor de beoordeling van het handelen van De werknemer niet toe doet of tegen een andere betrokkene al dan niet maatregelen worden genomen. Het handelen van De werknemer wordt daardoor niet anders. Overigens heeft Een collega werknemer bij gelegenheid van het getuigenverhoor verklaard dat hij vanwege deze kwestie op 7 maart 2000 is ontslagen.
12. Het bovenstaande betekent, dat de grieven falen en het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
De werknemer zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep; nu geen grieven in reconventie zijn aangevoerd zal een proceskostenveroordeling in reconventie achterwege blijven.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 11 januari 2002 in conventie en reconventie gewezen;
- veroordeelt De werknemer tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Wilton Fijenoord gevallen en tot op heden vastgesteld op € 193,- griffierecht en € 771,- salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Schuering en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2003 in aanwezigheid van de griffier.