ECLI:NL:GHSGR:2003:AF8849

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200038903
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank te Rotterdam inzake bedreiging en poging tot doodslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam, waarbij de verdachte was ontslagen van alle rechtsvervolging voor het primair tenlastegelegde feit, maar veroordeeld werd voor meerdere andere feiten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft op 21 maart 2002 te Rotterdam bedreigingen geuit met een vuurwapen richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en is vervolgens de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen. Tijdens deze confrontatie heeft hij [slachtoffer 2] met een pistool geslagen en meerdere keren geschoten, zonder dat het voorgenomen misdrijf werd voltooid. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend zich ook schuldig te hebben gemaakt aan een ander feit, dat door het openbaar ministerie aan de zaak is toegevoegd. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] is gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte is verplicht tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de vervolging van de verdachte voor een aantal feiten niet-ontvankelijk verklaard, en de verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.

Uitspraak

parketnummer 1009002102
ad informandum 1009002102
datum uitspraak 16 mei 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 10 december 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 mei 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 - thans: primair - tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging en terzake van het onder 2 impliciet subsidiair (poging tot doodslag), 3, 4 impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en 5 - thans: eerste cumulatief/alternatief - tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep in-gesteld.
4. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Het onder 5, eerste cumulatief/alternatief, tenlaste-gelegde feit betreft belaging, strafbaar gesteld bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens het tweede lid van dat artikel vindt vervolging niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan.
Naar het oordeel van het hof kan de aangifte van 21 maart 2002 van het slachtoffer [slachtoffer 1] - gedaan naar aanleiding van het onder 1 tenlastegelegde feit - niet als een klacht worden aangemerkt, aangezien uit die aangifte niet naar voren komt dat het de wens van genoemde [slachtoffer 1] is geweest dat de verdachte (ook) terzake van belaging, jegens haar gepleegd gedurende de periode van 2 maart 2000 tot en met 21 maart 2002, zou worden vervolgd.
Nu noch het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, noch het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ook overigens enige aanwijzing heeft opgeleverd dat het in de bedoeling van meergenoemde [slachtoffer 1] heeft gelegen een klacht wegens belaging in te dienen, moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de verdachte terzake van het onder 5, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/ alternatief tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. Subsidiair
dat hij op 21 maart 2002 te Rotterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdacht, terwijl hij buiten stond vlak voor het raam van een woning, achter welk raam die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich toen bevonden, opzettelijk dreigend, zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een vuurwapen gericht met de loop in de richting van dat raam en in de richting van, die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat wapen getoond
en
dat hij op 21 maart 2002 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de […]straat perceelnummer 12 en in gebruik bij [slachtoffer 1] met in zijn, verdachtes, hand een vuurwapen, geschikt om vrees aan te jagen, immers heeft hij een raam verbroken en is hij via de ontstane opening de woning wederrechtelijk binnengegaan.
2.
dat hij op 21 maart 2002 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een man genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, (terwijl hij, verdachte zich voor een ruit bevond welke zicht gaf op de ruimte alwaar die [slachtoffer 2] zich bevond) met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd door die ruit heen in de richting van die [slachtoffer 2], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
dat hij op 21 maart 2002 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een man genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een pistool heeft geslagen op het hoofd van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
dat hij op 21 maart 2002 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet gedurende een worsteling / gevecht met die [slachtoffer 2] in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer 2] twee kogels heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
dat hij in de periode van 2 maart 2000 tot en met 21 maart 2002 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft hij, verdachte, een dreigend sms-bericht naar die [slachtoffer 1] gestuurd met de afbeelding van een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en bijgaand de tekst: “9 mm en jij bent de volgende”.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair eerste en tweede cumulatief/ alternatief, 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief:
Het in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl hij zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen.
2: Poging tot doodslag.
3: Poging tot zware mishandeling.
4: Poging tot doodslag.
5 tweede cumulatief/alternatief:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Kaptein heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 subsidiair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 impliciet subsidiair (poging tot doodslag), 3, 4 impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en 5 eerste en tweede cumulatief/alter-natief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is, uit onvrede met het feit dat zijn echtgenote hem had verlaten en van hem wilde scheiden, met een geladen pistool 's nachts naar de woning van zijn echtgenote [naam] gegaan. Eenmaal aangekomen bij de woning van zijn echtgenote heeft de verdachte, staande in de voortuin van die woning en op zeer korte afstand van het woonkamerraam, een pistool getrokken en dit getoond aan de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en haar vriend [slachtoffer 2] en vervolgens dit pistool gericht op die [slachtoffer 2]. Vervolgens heeft de verdachte door het raam heen geschoten in de richting van de nog in de woonkamer aanwezige [naam], die nog net op tijd weg kon duiken achter een meubelstuk. De verdachte is daarna de woning binnengedrongen en achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die ondertussen naar de bovenverdieping waren gevlucht, aangegaan. De verdachte is de slaapkamer, waar [naam] zich bevond, ingelopen en heeft [naam] meermalen met het pistool op diens hoofd geslagen en hem voorts, door het pistool op zijn hoofd te zetten, gedwongen om op een vernederende wijze te knielen en om [slachtoffer 1] te roepen. Toen [slachtoffer 2] uiteindelijk kans zag om de verdachte bij zijn arm te pakken, is er een worsteling tussen beiden ontstaan. Tijdens die worsteling heeft de verdachte twee kogels in de onmiddelijke nabijheid van [slachtoffer 2] afgevuurd.
Voordat bovenstaande feiten door de verdachte werden begaan, heeft de verdachte aan [slachtoffer 1] een SMS-bericht gestuurd met de afbeelding van een pistool en voorzien van de tekst '9mm en jij bent de volgende'.
Dit zijn zeer ernstige en gewelddadige feiten die door de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - welke laatste de verdachte meermalen om zijn leven heeft gesmeekt - , alsmede door de in de woning aanwezige kinderen, als een zeer beangstigende en schokkende gebeurtenis zijn ervaren. Te verwachten valt dat de beide slachtoffers, als ook bedoelde kinderen, nog geruime tijd de psychische gevolgen zullen ondervinden van hetgeen de verdachte hen heeft aangedaan. Delicten als de onderhavige, gepleegd in de nachtelijke uren in de woning van één van de slachtoffers - een plaats waar men zich juist veilig mag wanen -, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
De verdachte heeft de onderhavige feiten bovendien gepleegd terwijl hij nog in de proeftijd liep van een veroordeling terzake van door hem gepleegde strafbare feiten die gericht waren tegen het slachtoffer [slachtoffer 1].
Het hof heeft tevens acht geslagen op het psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 5 september 2002, opgesteld door dr. B.A. Blansjaar, psychiater. Dr. Blansjaar komt, onder meer, tot de navolgende bevindingen en conclusies.
De verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheids-stoornis met voornamelijk anti-sociale en in mindere mate narcistische kenmerken. Ten tijde van het tenlastegelegde is er mogelijk sprake geweest van randpsychotische over-schrijdingen met een inhoud van jaloezie en achter-volging, deels veroorzaakt door bovengenoemde persoon-lijkheidsstoornis en mogelijk ook deels door misbruik van psycho-actieve middelen, met name alcohol en/of cocaïne. Naar het oordeel van de deskundige was het realiteitsbesef en het vermogen tot oordeel en kritiek van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde waarschijnlijk deels gestoord door de persoonlijkheids-stoornis en mogelijk ook door randpsychotische belevingen. Er was echter waarschijnlijk sprake van een wraakzuchtige intentie en ook van besef van de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde. Dientengevolge kan de verdachte naar het oordeel van de deskundige licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht voor het tenlastegelegde. De kans op herhaling is - in vergelijking tot hetgeen daaromtrent in eerdere rapportages pro justitia is gerelateerd - substantieel verhoogd.
Het hof maakt de conclusie van dit rapport tot de zijne en komt mitsdien tot de conclusie dat de verdachte de bewezenverklaarde delicten in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend, dat hij zich ook heeft schuldig gemaakt aan een ander, niet tenlastegelegd feit.
Dit feit is door het openbaar ministerie onder parket-nummer 1009002102 bij deze strafzaak gevoegd met het oog op de aan de verdachte op te leggen straf.
Het hof heeft op dit feit acht geslagen bij de beslissing over de straf, waarbij het ervan is uitgegaan dat de verdachte terzake van dat feit niet afzonderlijk zal worden vervolgd.
Het hof is van oordeel dat, in aanmerking genomen alle bovengenoemde feiten en omstandigheden, alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
12. Beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 17 patronen, een patroonhouder, een pistool (type Luger 9mm) en een patroonhouder met 3 scherpe patronen (zie de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen nummers 1, 2, 5 en 6), dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien de onder 1 subsidiair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2, 3 en 4 bewezen-verklaarde feiten met behulp van deze - als een gezamen-lijkheid te beschouwen - voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een trui en een jas (zie de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen nummers 3 en 4) zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
13. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1], vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. K.S. Kort, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van 1571,94 terzake van vergoeding van materiële schade en tot een bedrag van € 3403,-, als voorschot, terzake van vergoeding van immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot deze in eerste aanleg gevorderde bedragen.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 1.500,-, terzake van vergoeding - bij wege van voorschot - van de door het slachtoffer geleden immateriële schade, met niet-ontvankelijk-verklaring van de benadeelde partij in haar vordering voor het overige. Voor het toe te wijzen deel van € 1.500,- heeft de advocaat-generaal voorts gerequireerd tot oplegging van de verplichting dit bedrag te betalen aan de Staat.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Het hof overweegt omtrent de gevorderde materiële schade-vergoeding als volgt.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan, dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 subsidiair eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde.
De benadeelde partij dient derhalve, wat betreft de vergoeding van de materiële schade, niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Het hof overweegt omtrent de gevorderde immateriële schadevergoeding als volgt.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat aannemelijk is dat [naam], als direct gevolg van de onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feiten, immateriële schade heeft geleden.
Het hof wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade gedeeltelijk toe tot een - ex aequo et bono vastgesteld - bedrag, als voorschot, van € 1.500,--. De benadeelde partij dient voor het overige, wat betreft de vergoeding van de immateriële schade, niet-ontvankelijk in dit gedeelte van de vordering te worden verklaard, onder de bepaling dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, aangezien dit gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
14. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van€ 1.500,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 138, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte terzake van het onder 5, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 subsidiair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/ alternatief bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN EN ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer 17 patronen, een patroonhouder, een pistool (type Luger 9mm) en een patroonhouder met 3 scherpe patronen.
Gelast de teruggave van een trui en een jas aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1], als voorschot, tot een bedrag van ÉÉNDUIZEND VIJFHONDERD EURO (€ 1.500,-) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan worden aangebracht.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van de materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van DERTIG DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. van Dijk, Teulings en Schaar, in bijzijn van de griffier mr. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2003.