ECLI:NL:GHSGR:2003:AF7085

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/00631
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Biemond
  • M. Nederveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardepeildatum onroerende zaak en belastingheffing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 maart 2003, staat de waarde van een onroerende zaak centraal. Belanghebbende, eigenaar van een hoekwoning aan de a-straat 1 te Z, betwist de door de Inspecteur vastgestelde waarde van ƒ 321.000 op de waardepeildatum van 1 januari 1999. De belanghebbende stelt dat de waarde in het economische verkeer hoger is en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een vergelijkbare woning waarvan de waarde na bezwaar is verlaagd. De taxateur heeft verklaard dat de waarde van de vergelijkingsobjecten in dezelfde wijk is vastgesteld, waarbij ook rekening is gehouden met parkeeroverlast en hinder van bomen. Het Hof oordeelt dat er geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien alle vergelijkingsobjecten in dezelfde wijk zijn gelegen en derhalve vergelijkbare omstandigheden hebben. De aanwezigheid van een boom die het zonlicht in de tuin van belanghebbende tegenhoudt, wordt als subjectief beschouwd en leidt niet tot een waardevermindering. Het Hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond, waarbij het de bewijslast bij de Inspecteur legt, die met een taxatierapport heeft aangetoond dat de waarde van de woning op de waardepeildatum ten minste ƒ 321.000 bedroeg. De uitspraak is mondeling gedaan, met de mogelijkheid voor partijen om binnen vier weken een schriftelijke uitspraak te verzoeken. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
21 maart 2003
nummer BK-02/00631
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Voorhout (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) betreffende de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 maart 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur A, tot bijstand vergezeld door mevrouw B, taxateur.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de woning). De woning is een hoekwoning. De inhoud van de woning is ongeveer 290 m3 en de oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 121 m2. Belanghebbende heeft de woning in 1997 gekocht voor ƒ 300.000 k.k.
2. Bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet is de waarde op de waardepeildatum 1 januari 1999 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op ƒ 321.000. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de waarde gehandhaafd.
3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van ƒ 301.000; de Inspecteur verdedigt een waarde van ƒ 321.000.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de waarde van ƒ 321.000 de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum vertegenwoordigt en dat deze eigenlijk hoger is.
4. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
5. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de woning op de waardepeildatum een taxatierapport overgelegd van taxateur mevrouw B, die de woning in opdracht van de Inspecteur in september 2002 heeft getaxeerd. Die taxateur heeft de waarde van de woning op de waardepeildatum getaxeerd op ƒ 322.850.
6.1. Zoals onder 3 reeds vermeld heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat de waarde van ƒ 321.000 in elk geval de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt. Wel is hij van mening dat een nadere waardevermindering op zijn plaats is.
Hij beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, aangezien de waarde van een gelijkwaardige hoekwoning na daartegen gemaakt bezwaar wel verminderd is.
6.2. De taxateur heeft ter zitting verklaard dat dit een waardevermindering van ƒ 4.000 bedroeg vanwege het specifiek voor die woning geldende feit dat ten onrechte geen rekening was gehouden met een bestaand recht van overpad.
6.3. Belanghebbende heeft dit niet betwist, maar heeft daartegenover aangevoerd dat de aanwezigheid van een boom die vanaf ongeveer 19.00 uur het zonlicht in zijn tuin tegenhoudt ook een specifiek voor zijn woning geldend feit is dat tot een waardevermindering dient te leiden. Ook dient volgens belanghebbende een nadere waardevermindering plaats te vinden aangezien er sprake is van parkeeroverlast.
De Inspecteur heeft daartegenover verklaard dat alle in het taxatierapport opgenomen vergelijkingsobjecten in dezelfde wijk gelegen zijn en in (ongeveer) dezelfde mate parkeeroverlast hebben en "hinder" hebben van bomen, aangezien het een boomrijke buurt betreft. Belanghebbende heeft dit niet weersproken.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen.
Aangezien alle vergelijkingsobjecten in dezelfde wijk zijn gelegen hebben zij alle (ongeveer) evenveel hinder of plezier van de in de wijk gelegen bomen en alle (ongeveer) evenveel parkeeroverlast. Een eventuele waardeverminderende invloed is derhalve reeds in de verkoopcijfers van deze vergelijkingsobjecten verdisconteert.
De last, die belanghebbende zegt te hebben van de desbetreffende boom, die ter zitting door belanghebbende is aangewezen op de foto in het taxatierapport en die aan de overkant van de straat ligt ten opzichte van belanghebbendes tuin, is naar 's Hofs oordeel overigens van subjectieve aard.
7. Na afweging van hetgeen partijen over en weer in het geding hebben aangedragen is het Hof op grond van zijn waardering van de in het geding gebrachte bewijsmiddelen van oordeel dat de Inspecteur, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum ten minste ƒ 321.000 bedroeg.
8. Het feit dat belanghebbende teleurgesteld is in de gemeente en de stelling van belanghebbende dat de gemeente niet consequent is met de uitvoering van haar eigen parkeerbeleid kan op zichzelf niet tot een waardevermindering leiden.
9. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 21 maart 2003 door mr. Biemond en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Nederveen.
(Nederveen) (Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.