ECLI:NL:GHSGR:2002:AI1426

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200208901
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met dodelijke afloop na sociale druk en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 november 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige confrontatie waarbij het slachtoffer dodelijk werd verwond. De zaak begon met een conflict tussen de dochter van de verdachte en het slachtoffer, wat leidde tot een bijeenkomst van de naaste verwanten van de dochter. De verdachte en zijn familie gingen gewapend naar het huis van het slachtoffer, waar de verdachte de voordeur vernielde met een honkbalknuppel. Na binnenkomst werd het slachtoffer door de verdachte en zijn zoon aangevallen, waarbij het slachtoffer dodelijk werd verwond door messteken van de zoon. Het hof oordeelde dat de verdachte niet onder sociale druk stond die zijn handelen rechtvaardigde, en dat hij meerdere kansen had om de situatie te de-escaleren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, wat zwaarder was dan de eerdere straf van tien jaar. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, en de verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook eerdere contacten met justitie in overweging werden genomen.

Uitspraak

parketnummer 0992518301
datum uitspraak 19 november 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van
2 oktober 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 november 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van moord.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de sociaal-culturele achtergrond van verdachte, de daarmee samenhangende schande en aantasting van de eer van de familie door de relatie van het slachtoffer met [naam] dochter van de verdachte, en de hysterie die heerste in het huis van de zuster en zwager van de verdachte op de dag van het feit, maakten dat de verdachte niet meer kon beschikken over zijn eigen wil. De externe krachten en dwang hebben voor hem geresulteerd in een situatie van sociale overmacht, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte onder een zodanige sociale druk en externe dwang heeft gestaan dat een andere reactie niet mogelijk was geweest. In zijn positie van vader heeft hij bij opeenvolgende momenten de mogelijkheid gehad de gebeurtenissen een andere wending te geven, ten laatste toen het slachtoffer de deur van zijn woning niet wilde openen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
9. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Renckens heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 6.465,37, met oplegging van een schadevergoedings-maatregel tot een bedrag van € 923,62, subsidiair 18 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Na overleg tussen de naaste verwanten van verdachtes dochter, die daarbij is mishandeld, over een door de familie afgekeurde relatie van haar met het slachtoffer, zijn de aanwezigen in twee auto's naar het huis van het slachtoffer gegaan. De verdachte wist dat zijn zoon onderweg wapens had opgehaald. Een ander had een honkbalknuppel meegenomen. Het was verdachte die, toen het slachtoffer niet opendeed, met de honkbalknuppel begon diens voordeur te vernielen. Een zoon hielp hem. Vervolgens is de verdachte met zijn (ex-)vrouw en de zoon naar binnen gegaan. De verdachte heeft hem als eerste geslagen. Het slachtoffer moest zich tegelijk verweren tegen de verdachte, zijn (ex-)echtgenote en de zoon, die hem met messteken dodelijk heeft verwond. Deze slacht-partij heeft opschudding veroorzaakt, te meer omdat het slachtoffer zich niet agressief jegens de verdachte en diens familie had gedragen en zich jegens hen ook niet had misdragen. Daarbij komt dat de verdachte zijn dochter die een relatie met het slachtoffer had, heeft gedwongen van de moord getuige te zijn.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 4 november 2002, eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met het psychiatrische rapport betreffende verdachte d.d. 4 april 2001, opgesteld door H.E.M. van Beek, psychiater, en het psychologische rapport betreffende verdachte d.d. 24 maart 2001, opgesteld door W.J.L. Lander, psycholoog, op grond waarvan het hof de verdachte niet verminderd toerekeningsvatbaar acht ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden, met name de leidende rol van de verdachte, onvoldoende tot uitdrukking in zowel de door de eerste rechter opgelegde straf als in de door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderde straf.
Het is op deze grond dat het hof de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de eerste rechter
is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd.
10. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft mr N.J. van der Giessen, advocaat te 's-Gravenhage, zich namens de benadeelde partij [naam], zuster van het slachtoffer [naam], gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van f. 14.247,80 (€ 6.465,37).
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.
11. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte hoofdelijk naast zes anderen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een zevende deel daarvan, dus een bedrag van € 920,-, ten behoeve van de benadeelde partij [naam].
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot het gevorderde bedrag van ZESDUIZEND VIERHONDERDVIJFENZESTIG euro en ZEVENENDERTIG eurocent (€ 6.465,37) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag hoofdelijk naast zes anderen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke
kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 920,- ten behoeve van de benadeelde partij [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 18 dagen.
Bepaalt dat betaling op de ene schuld ook geldt als betaling op de andere.
Dit arrest is gewezen door mrs Koning, Silvis en Mos-Verstraten, in bijzijn van de griffier mr Brouwer.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 november 2002.