ECLI:NL:GHSGR:2002:AF6949

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-00/01415
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Tijnagel
  • mr. Nederveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; toepassing Nedeco-regeling

Op 15 februari 2002 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van belanghebbende X tegen de Inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep van belanghebbende was gericht tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 februari 2002 in Middelburg, waar belanghebbende en de Inspecteur, vertegenwoordigd door mevrouw A, aanwezig waren.

Belanghebbende, werkzaam als scheepsbouwkundig bergingsinspecteur, had in 1998 een belastbaar inkomen van ƒ 79.741 opgegeven, rekening houdend met een extra beroepskostenaftrek op basis van de Nedeco-regeling. De Inspecteur had echter de aanslag vastgesteld op ƒ 87.398, na correcties op de aftrek. In geschil was de vraag of voor de berekening van de aftrek op grond van de Nedeco-regeling het aantal kalenderdagen of het aantal werkdagen als basis moest dienen.

Het Gerechtshof oordeelde dat de Inspecteur de kosten correct had berekend op basis van de Nedeco-regeling, die voorschrijft dat de grondslag voor de kostenaftrek wordt berekend op basis van het aantal verblijfsdagen in het buitenland gedeeld door 365 of 366. Het Hof concludeerde dat belanghebbende geen recht had op een hogere aftrek, omdat de regeling een forfaitaire kostenaftrek betreft en de stelling van belanghebbende over ongelijke behandeling niet kon leiden tot een hogere aftrek.

De uitspraak van het Gerechtshof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er waren geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Tijnagel, in aanwezigheid van waarnemend griffier mr. Nederveen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde enkelvoudige belastingkamer
15 februari 2002
nummer BK-00/01415
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 1 februari 2002, gehouden te Middelburg. Aldaar is verschenen belanghebbende alsmede namens de Inspecteur mevrouw A.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende was in 1998 werkzaam als scheepsbouwkundig bergingsinspecteur bij Y B.V. te Q. Zijn looninkomsten in 1998 bedroegen ƒ 118.661. In 1998 heeft belanghebbende gedurende in totaal 116 dagen in het buitenland gewerkt. Het betrof hierbij steeds perioden van uitzending van ten minste 15 dagen. Volgens opgaaf van de werkgever bedraagt het loon exclusief overhevelingstoeslag dat ziet op de buitenlandse periode ƒ 58.085,25.
2. Het werk van belanghebbende brengt met zich dat tijdens een uitzending naar het buitenland tot aan de voltooiing van de klus aaneensluitend wordt gewerkt, derhalve zeven dagen per week, aangezien het spoedeisende karakter daarvan geen normale werkonderbrekingen toelaat. De arbeidsovereenkomst van belanghebbende voorziet in "tijd-voor-tijd-compensatie" van de aldus gemiste werkonderbrekingen.
3. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 79.741. Hierbij heeft belanghebbende rekening gehouden met een extra beroepskostenaftrek op grond van de Nedeco-regeling van ƒ 19.980.
4. Bij de aanslagregeling is, rekening houdend met een correctie van ƒ 7.581 in verband met een lagere aftrek op grond van de Nedeco-regeling (door het hanteren van het aantal kalenderdagen in de noemer van de breuk waarmee de aftrek wordt berekend) en een daarmee samenhangende lagere aftrek giften ad ƒ 76, het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 87.398. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
5. In geschil is het antwoord op de vraag of voor de berekening van de aftrek op grond van de Nedeco-regeling voor de noemer moet worden uitgegaan van het aantal kalenderdagen of van het aantal werkdagen. Belanghebbende is van mening dat moet worden uitgegaan van het aantal werkdagen; de Inspecteur dat moet worden uitgegaan van het aantal kalenderdagen.
6. Van toepassing is, op de voet van paragraaf 11 van het hierna genoemde besluit, het Besluit van 7 december 1999, nr. IZF1999/1060M, gepubliceerd in BNB 2000/72 (hiervoor en hierna: de Nedeco-regeling). Onder "4. Grondslag voor de berekening van de forfaitaire aftrek" is onder meer opgenomen dat bij de berekening van de grondslag voor de kostenaftrek wordt uitgegaan van het aantal verblijfsdagen in het land waarnaar de uitzending heeft plaatsgevonden gedeeld door 365 of 366 afhankelijk van het aantal dagen in een kalenderjaar of een 12-maands-periode.
7. Uitgaande van de hiervoor beschreven grondslag heeft de Inspecteur de door hem in aftrek aanvaarde kosten juist berekend. Gelet op de strikte formulering van paragraaf 4 van de Nedeco-regeling, kan belanghebbende naar 's Hofs oordeel er geen aanspraak op maken dat van de hiervoor beschreven grondslag wordt afgeweken. Daarbij moet voorts worden bedacht dat het een forfaitaire kostenaftrek betreft, waaraan een zekere ruwheid inherent is.
8. De stelling van belanghebbende dat hij, in het geval hij zijn verlof aaneensluitend aan de werkperiode van de uitzending in het land van uitzending zou opnemen, op grond van de Nedeco-regeling een hogere aftrek (hierna: de Nedeco-aftrek) zou genieten, is onjuist. Gelet op de inhoud van paragraaf 4 van de Nedeco-regeling, telt een aan uitzending aansluitende vakantie in het land van uitzending immers niet mee in de noemer (het aantal verblijfsdagen) bij het bepalen van de Nedeco-aftrek.
9. Het beroep van belanghebbende op het doel van de Nedeco-regeling en de volgens hem bestaande ongelijke behandeling ten opzichte van personen die tijdens hun uitzending een vijfdaagse werkweek hebben kan, gelet op al het vorenstaande, niet leiden tot een hogere kostenaftrek dan door de Inspecteur in aanmerking is genomen.
10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 15 februari 2002 door mr. Tijnagel en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Nederveen.
(Nederveen) (Tijnagel)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.