Uitspraak : 18 december 2002
Rekestnummer : 180- R-02
Rekestnr. rechtbank : FA 01-447
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. R. Kaya.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [Y],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
De vader is op 15 maart 2002 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 15 januari 2002.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn op 30 mei 2002, 27 juni 2002 en 6 november 2002 aanvullende stukken bij het hof ingekomen.
Bij brief van 9 mei 2002 heeft mr. G.G.N. Zijderveld, advocaat te Hellevoetsluis, aan het hof medegedeeld niet langer voor de moeder op te treden.
Op 15 november 2002 is de zaak mondeling behandeld, alwaar van de zijde van de vader een draagkrachtberekening is overgelegd.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de moeder inkomensgegevens van haar en haar huidige echtgenoot ingekomen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit [in 1994 en 1996 zijn geboren de [minderjarige kinderen] die beiden door de vader zijn erkend. De moeder oefent alleen het gezag over [de kinderen] uit.
Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 20 oktober 1999 is onder meer de door de vader aan de moeder te betalen alimentatie ten behoeve van [de kinderen] met ingang van 1 juli 1999 bepaald op ƒ 250,- per maand per kind.
Bij verzoekschrift van 24 januari 2001 heeft de vader de rechtbank te Rotterdam verzocht - met wijziging van de beschikking van 20 oktober 1999 en uitvoerbaar bij voorraad - de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie te bepalen op nihil. De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij en met ingang van de bestreden beschikking is - met wijziging van de beschikking van 20 oktober 1999 en uitvoerbaar bij voorraad - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie bepaald op € 120,- per maand per kind. Tevens is de indexering die de genoemde uitkering over het jaar 2002 kan of zal ondergaan geheel uitgesloten.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie te bepalen op nihil, althans te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren.
2. De vader heeft aan zijn inleidende verzoek ten grondslag gelegd dat de moeder is hertrouwd en zij niet afhankelijk is van een uitkering. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij sinds november 2000 een WAO- en een WW-uitkering ontvangt, met als gevolg dat zijn draagkracht drastisch omlaag is gegaan.
3. In hoger beroep stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij nog steeds in staat is om de bij beschikking van 20 oktober 1999 vastgestelde kinderalimentatie te voldoen.
4. Vast is komen te staan dat de vader de WW-uitkering die hij sinds november 2000 naast zijn WAO-uitkering ontving sinds augustus 2001 niet langer ontvangt omdat hij vanaf dat moment een eigen onderneming in hengelsport is begonnen. Tot november 2001 bedroeg de winst uit die onderneming ƒ 1.171,-. Blijkens de ter zitting overgelegde draagkrachtberekening, gedateerd 14 november 2002, bedraagt de WAO-uitkering van de vader - omgerekend naar een jaarbedrag en inclusief vakantietoeslag - € 7.993,- bruto en de winst uit onderneming
€ 7.000,- bruto. Op de vader is de alleenstaandenorm van toepassing. De vader heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd: kale huur € 227,-, premie ziektekosten € 13,-, eigen risico € 7,-, premie arbeidsongeschiktheidsverzekering € 34,-, kosten omgangsregeling € 120,-, premie begrafenisverzekering € 4,- en aflossing schulden € 286,-.
5. Bij het vaststellen van de draagkracht van de vader gaat het hof uit van de bovengenoemde draagkrachtberekening, nu die berekening het hof niet onaannemelijk voor komt. Uit die berekening komt naar voren dat de vader een negatieve draagkracht heeft, zodat het hof derhalve van oordeel is dat de vader geen alimentatie ten behoeve van [de kinderen] kan voldoen. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het de vader niet valt te verwijten dat hij een eigen onderneming is begonnen. Juist vanwege het feit dat de vader geen passend werk heeft kunnen vinden heeft hij besloten een eigen onderneming te beginnen. Het feit dat die stap tot op heden nog niet tot het gewenste resultaat heeft geleid treft niet alleen de kinderen, ook de vader ondervindt daar de nadelige gevolgen van. Nu het hof er van uit gaat dat de tot op heden lage winsten betrekking hebben op de aanloopperiode van het bedrijf van de vader, acht het hof het redelijk om de vader vanaf het opstarten van de onderneming in augustus 2001 een aanloopperiode van ten hoogste drie jaar te bieden, na welke periode hij (in ieder geval) in staat moet worden geacht om de door de moeder verzochte kinderalimentatie te voldoen. Van de vader, die ter zitting de bereidheid heeft getoond om wel te willen betalen zodra hij daartoe in staat is, mag wel worden verwacht dat hij zich voldoende inspanningen zal getroosten om zo spoedig mogelijk (derhalve eerder dan na het verstrijken van de genoemde aanloopperiode) bij te kunnen dragen in het levensonderhoud van [de kinderen].
Gelet op de inkomsten van de moeder (bruto ƒ 44.291,- (€ 20.098,-) blijkens de jaaropgaaf 2001) en haar huidige echtgenoot ( bruto ƒ 38.954,- (€ 17.677,-) blijkens de jaaropgaaf 2001), hebben de kinderen behoefte aan de destijds door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie, welke bijdrage ook overigens in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Hetgeen ten aanzien van de draagkracht van de vader voorts nog naar voren is gebracht behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking, omdat bespreking ervan niet tot een ander oordeel kan leiden.
6. Uit dit alles volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van die beschikking op € 120,- per maand per kind is bepaald en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 20 oktober 1999 - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 15 januari 2002 tot 1 augustus 2004 op nihil en met ingang van 1 augustus 2004 op € 120,- per maand per kind.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Labohm en Ydema, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2002.