ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0883

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
872-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • J. Duindam
  • M. Stille
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheidingsconvenant en verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn vastgesteld. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in 2000 een convenant ondertekend met de man, waarin alimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn geregeld. De vrouw stelt dat zij gedwaald heeft bij de totstandkoming van dit convenant en dat zij niet volledig op de hoogte was van de gevolgen van haar handtekening. Ze beroept zich op artikel 3:196 BW, dat dwaling regelt, en stelt dat de man misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. De man, verweerder in hoger beroep, betwist deze claims en stelt dat de vrouw op de hoogte was van de waarde van de te verdelen goederen en dat zij willens en wetens heeft ingestemd met de verdeling.

Het hof overweegt dat een beroep op dwaling alleen kan slagen als de vrouw niet op de hoogte was van de waarde van de te verdelen goederen. Het hof concludeert dat de vrouw wel degelijk op de hoogte was van de waarde van de echtelijke woning en de hoogte van de hypothecaire schuld. Het beroep op dwaling faalt, omdat er geen bewijs is dat de vrouw niet op de hoogte was van de waarde van de overige bestanddelen van de huwelijksgemeenschap. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af.

De uitspraak van het hof is gedaan op 6 november 2002 door de rechters A. Dusamos, J. Duindam en M. Stille, en is openbaar uitgesproken. De vrouw had in hoger beroep verzocht om de vernietiging van het echtscheidingsconvenant en een andere verdeling van de huwelijksgemeenschap, maar het hof oordeelt dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

Uitspraak : 6 november 2002
Rekestnummer : 872-H-01
Rekestnr. rechtbank : 00-5754
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [X],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.W. Wladimiroff-Nater,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [X],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.M.E. Bowmer.
PROCESVERLOOP
De vrouw is op 24 oktober 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 augustus 2001.
De man heeft op 13 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brief van 3 juli 2002.
Op 2 oktober 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur en de man, bijgestaan door mr. H.E. Brokers-van Dijk, advocate te De Meern.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De vrouw en de man zijn [in] 1985, in gemeenschap van goederen, met elkaar gehuwd.
[In] 2000 hebben de partijen een convenant gesloten, waarin zij ondermeer hebben vastgelegd:
- in artikel 5, dat de man terzake van alimentatie voor de vrouw maandelijks ƒ 200,- zal inleggen op de beleggingsrekening bij Spaarbeleg Kas N.V. met inschrijvingsnummer [0] en dat deze alimentatie niet aan indexeringen onderworpen zal zijn,
- in artikel 6, een beding van niet-wijziging ten aanzien van de alimentatieregeling voor de vrouw,
- in artikel 7, de omvang van de - naar het hof begrijpt: ontbonden -huwelijksgemeenschap en de peildatum voor de waardering daarvan,
- in artikel 8, de wijze waarop de verdeling van die huwelijksgemeenschap zal geschieden,
- in artikel 10.5, dat de man de helft van de "overwaarde" van de echtelijke woning verminderd met de verkoopkosten daarvan aan de vrouw zal voldoen, wanneer de man die woning vóór 1 april 2003 verkocht zal hebben.
Bij gemeenschappelijk verzoek ingediend op 14 september 2000 verzochten de partijen de rechtbank te 's-Gravenhage om tussen hen de echtscheiding uit te spreken en de door hen getroffen onderlinge vermogensrechtelijke regelingen met betrekking tot de scheiding en deling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen en hun overige onderlinge vermogensrechtelijke betrekkingen - waaronder een oudedagsvoorziening - in een beschikking op te nemen.
Op 14 december 2000 heeft de vrouw bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoekschrift ingediend, waarin zij heeft verzocht:
- het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding om te zetten in een eenzijdig verzoek tot echtscheiding en op haar verzoek de echtscheiding tussen de partijen uit te spreken;
- de overeenkomst tussen de partijen, zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant van 13 september 2000, te vernietigen;
- de verdeling van de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen - uitvoerbaar bij voorraad - vast te stellen als volgt:
Aan de vrouw wordt toegescheiden:
- één van de twee beleggingsrekeningen bij Spaarbeleg;
- het saldo op de girorekening op haar naam en de daaraan gekoppelde spaarrekeningen ter waarde van ƒ 20.000,-;
- de auto ter waarde van ƒ 3.750,-.
Aan de man wordt toegescheiden:
- de andere, niet aan de vrouw toegedeelde, beleggingsrekening bij Spaarbeleg;
- alle overige activa verminderd met de passiva, per saldo ter waarde van ƒ 235.000,- vermeerderd met de waarde van het spaarelement in de hypotheek.
Aan de vrouw wordt terzake van overbedeling door de man uitgekeerd een bedrag van ƒ 105.625,- te vermeerderen met de helft van de waarde van het spaarelement in de hypotheek.
De man heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van de omzetting van het oorspronkelijke echtscheidingsverzoek en de verzochte echtscheiding; hij heeft verweer gevoerd tegen de verzochte vernietiging van het echtscheidingsconvenant en de verzochte verdeling van de huwelijksgemeenschap. Voorts heeft hij (onder meer) zelfstandig verzocht de door de partijen getroffen onderlinge vermogensrechtelijke regelingen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap en hun overige onderlinge vermogensrechtelijke betrekkingen in een beschikking op te nemen, en de aldus vastgestelde verdeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bij tussenbeschikking van 31 mei 2001 heeft de rechtbank tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 3 juli 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij opvolgende, de bestreden, beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - de verdeling van de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen conform het echtscheidingsconvenant vastgesteld, in die zin dat:
aan de man wordt toegescheiden:
- de woning [te] Zoetermeer;
- de hypotheekrekening bij Westland/ Utrecht Hypotheekbank N.V. te Amsterdam met leningnummer [0] en daaraan gekoppelde beleggingsrekening bij Amstgeld N.V. Effectenbank te Amsterdam met rekeningnummer [0];
- de girorekening en daaraan gekoppelde spaarrekeningen bij Postbank N.V. met gironummer [0];
- de beleggingsrekening bij Spaarbeleg Kas N.V. te Utrecht met inschrijvingsnummer [0].
aan de vrouw wordt toegescheiden:
- de girorekening en daaraan gekoppelde spaarrekeningen bij Postbank N.V. met gironummer [0];
- de beleggingsrekening bij Spaarbeleg Kas N.V. te Utrecht met inschrijvingsnummer [0];
- de auto (Suzuki, type Alto GLS 5-deurs, kenteken [Y]);
- een bedrag van ƒ 20.000,-.
De echtelijke woning wordt door de man bewoond. Hij is niet voornemens die woning (vóór 1 april 2003) te verkopen.
BEOORDELING
1. In geschil zijn de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en de verdeling van de huwelijksgemeenschap van de partijen.
2. De vrouw verzoekt haar inleidende verzoek tot vernietiging van het echtscheidingsconvenant alsnog toe te wijzen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen op een wijze als het hof juist acht. De man bestrijdt haar beroep.
3. De vrouw voert aan dat zij zich de consequenties van het convenant pas realiseerde nadat zij dit had ondertekend en dat zij het convenant nooit zou hebben ondertekend, wanneer zij zich die consequenties eerder zou hebben gerealiseerd. De vrouw meent dat zij heeft gedwaald bij de totstandkoming van het convenant en beroept zich op de bepalingen van artikel 3: 196 BW. Zij stelt dat zij bij de verdeling is benadeeld doordat de overbedeling van de man (veroorzaakt doordat de echtelijke woning aan hem is toegescheiden) niet met haar is verrekend. Zij erkent dat zij ten tijde van de totstandkoming van het convenant op de hoogte was van de waarde van de echtelijke woning, maar volgens haar staat dit niet aan een beroep op dwaling in de weg omdat de huwelijksgemeenschap meer omvatte dan alleen de echtelijke woning. De vrouw ontkent dat zij de consequenties van het convenant willens en wetens heeft aanvaard. Zij beroept zich op haar onwetendheid toentertijd. De vrouw begreep het moeilijke taalgebruik van het convenant niet en zij kan zich niet herinneren -zoals de man heeft gesteld- destijds in bibliotheekboeken te hebben gelezen over echtscheiding en de financiële consequenties daarvan. Ook zou de man pressie op de vrouw hebben uitgeoefend om het convenant (in de geldende versie) te ondertekenen. De vrouw was overspannen en oververmoeid in die periode en de man zou op haar hebben ingepraat tijdens een van de nachtelijke gesprekken. De vrouw meende destijds dat zij afstand diende te doen van de echtelijke woning, omdat zij degene was die een echtscheiding wenste, en heeft zij zich niet gerealiseerd dat zij door de ondertekening afzag van verrekening van de overbedeling. De vrouw meent dat de man misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden, maar zij heeft ter terechtzitting expliciet aangegeven zich niet te willen beroepen op misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3: 44 BW.
De vrouw stelt nog dat de in het convenant neergelegde verdeling niet in stand kan blijven, vanwege de omstandigheid dat de vrouw ook ten aanzien van de bepaalde alimentatie door de man is benadeeld, aangezien zijn draagkracht een alimentatie van ƒ 2.000,- per maand toeliet.
4. De man stelt dat een beroep op dwaling niet kan slagen, nu de vrouw op de hoogte was van de waarde van de echtelijke woning en de benadeling van de vrouw is veroorzaak doordat de echtelijke woning aan hem is toegedeeld, zonder verrekening van de overbedeling. Ook van de waarde van de overige bestanddelen van de huwelijksgemeenschap zou de vrouw op de hoogte zijn geweest. Volgens de man heeft de vrouw willens en wetens met de bij convenant overeengekomen verdeling ingestemd, terwijl zij wist dat het gebruikelijk is dat huwelijksgemeenschappen bij helfte worden verdeeld en dat zij door de overeengekomen wijze van verdeling benadeeld zou worden. De vrouw zou het convenant, buiten zijn aanwezigheid, met de toenmalige gemeenschappelijke advocaat mr. Cox hebben besproken. Ook zou de man de vrouw hebben voorgerekend wat ieders aandeel zou zijn in de te verdelen gemeenschap. De man meent dat de vrouw met de overeengekomen wijze van verdeling heeft ingestemd, omdat zij bij haar toenmalige nieuwe partner een zekere toekomst meende tegemoet te gaan en dat de vrouw is teruggekomen op die verdeling toen (en omdat) haar relatie met die nieuwe partner was beëindigd. Volgens de man heeft de vrouw willens en wetens ingestemd met haar benadeling. De man voert nog aan dat de vrouw bij het uiteengaan van de partijen een inkomen uit parttime dienstverband had.
5. Het hof is van oordeel dat van dwaling aan de zijde van de vrouw geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Een beroep op dwaling omtrent - kort gezegd - de waarde van de te verdelen goederen en schulden van een (ontbonden huwelijks)gemeenschap kan slechts dán tot vernietiging leiden, wanneer deze de waarde van een of meer van de te verdelen goeden en schulden betreft. In de voorliggende zaak is niet gebleken - en zelfs niet gesteld - dat de vrouw heeft gedwaald over de waarde van de te verdelen goederen en schulden. Zij was op de hoogte van de waarde van de echtelijke woning en van de hoogte van de met die woning hypothecair verbonden schuld. De vrouw heeft niet gesteld, noch is gebleken dat zij niet op de hoogte was van de waarde van de overige bestanddelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Haar beroep op dwaling faalt mitsdien.
6. Op misbruik van omstandigheden heeft de vrouw zich desgevraagd door het hof niet willen beroepen.
7. Nu het beroep van de vrouw op dwaling niet slaagt, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Duindam en Stille, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 6 november 2002.