parketnummer 0992638601
datum uitspraak 13 november 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 21 februari 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 oktober 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde ("moord") vrijgesproken en terzake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde ("doodslag") veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte impliciet primair ("moord") is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
dat hij op 30 oktober 2001 te Zoetermeer opzettelijk een man genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, met een mes, in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
9. Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte - zoals nader toegelicht in zijn pleit-notities - het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer, dan wel noodweer-exces dan wel putatieve noodweer inhoudende dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden abusievelijk in de veronderstelling verkeerde zich te moeten verdedigen of zich te mogen verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende als aannemelijk naar voren gekomen. Tussen de verdachte en het slachtoffer bestond een gespannen relatie. Het slachtoffer was de toenmalige vriend van de ex-vriendin
van de verdachte. De verdachte is op 30 oktober 2001 naar de woning van zijn ex-vriendin en haar vriend gegaan. Daarbij is aannemelijk geworden dat niet het slachtoffer, maar juist de verdachte een mes bij zich had, dat zich met een bankhamer bevond in een plastic tas, die aanvankelijk aan het stuur van verdachtes fiets hing.
Toen de verdachte bij de (flat)woning van zijn ex-vriendin en haar vriend kwam, heeft hij meubilair dat zich bij de woning van het latere slachtoffer bevond, naar de deur van die woning gegooid. Het latere slachtoffer en zijn eveneens in die woning aanwezige vriend [naam] zijn, toen verdachte wegvluchtte, achter hem aangegaan. Op straat is de verdachte, die op zijn fiets poogde te ontkomen, vervolgens door het latere slachtoffer met een stofzuigerstang van zijn fiets geslagen en door deze en [naam] achtervolgd en verder mishandeld. De verdachte heeft kennelijk ten gevolge van de hem toegebrachte slagen onder meer een gebroken kaak opgelopen. Op een gegeven moment heeft [naam] de achtervolging gestaakt en is terug gegaan naar het flatgebouw. De verdachte is er op een gegeven moment in geslaagd het latere slachtoffer de stofzuigerstang af te pakken. De rollen waren toen omgedraaid: Het latere slachtoffer had geen (slag)wapen meer; de verdachte was toen niet alleen in het bezit van de stofzuigerstang, maar ook van het mes dat hij intussen had kunnen meenemen. Alleszins aannemelijk is geworden dat het latere slachtoffer zijn aanval op de verdachte toen heeft gestaakt. De verdachte heeft vervolgens de (tegen)aanval op het latere slachtoffer ingezet en heeft hem met de stofzuigerstang geslagen. Het slachtoffer is vervolgens op de vlucht ten val gekomen. De verdachte heeft toen een aantal malen met het mes op het op de grond liggende slachtoffer ingestoken; een met kracht toegebrachte steek in de borst heeft de dood van het slachtoffer tot gevolg gehad.
Het hof beoordeelt deze feitelijke toedracht tegen de achtergrond van het gevoerde verweer als volgt.
Toen het latere slachtoffer was ontwapend en zijn agressie had gestaakt, was er een einde gekomen aan diens aanranding van de verdachte; die aanranding beschouwt het hof op zichzelf als een wederrechtelijke omdat, wat er zij van de aanleiding die de verdachte heeft gegeven tot zijn achtervolging door het latere slachtoffer en [naam], het door dat latere slachtoffer uitgeoefende geweld als disproportioneel dient te worden aangemerkt.
De aanranding door het latere slachtoffer was echter beëindigd toen op zijn beurt de verdachte de aanval inzette. Van noodweer, dan wel noodweerexces kan dan in beginsel geen sprake meer zijn. Hoewel het hof wil aannemen dat de verdachte hevig geëmotioneerd was door het geweld dat jegens hem was uitgeoefend, is zijn reactie - bij wege van tegenaanval - naar het oordeel van het hof niet als een onmiddellijk gevolg daarvan aan te merken, nu de verdachte niet alleen zijn gram heeft gehaald door met de stofzuigerstang terug te slaan, maar vervolgens ook nog achter het latere slachtoffer is aangegaan en hem, terwijl hij in zijn vlucht op de grond was terecht gekomen, meermalen met zijn mes, ondermeer in de borst, heeft gestoken. Die laatste actie moet niet alleen worden aangemerkt als een volstrekt dispropor-tionele reactie op het de verdachte eerder aangedane geweld; door het tijdsverloop tussen het beëindigen van de aanval door het latere slachtoffer en verdachte's steken heeft de verdachte bovendien voldoende gelegenheid gehad om zich te hernemen en had hij, redelijkerwijs, niettegenstaande zijn kennelijk geëmotioneerde toestand en nog daargelaten zijn reeds tevoren bestaande gevoelens ten opzichte van het slachtoffer, kunnen en behoren inzien dat hij de aanval met het mes, zoals door hem uitgevoerd, achterwege diende te laten.
Omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat de verdachte een beroep op putatief noodweer zou toekomen, zijn door de verdediging niet gesteld, noch zijn deze op enigerlei wijze aannemelijk geworden.
Het verweer dient derhalve in alle onderdelen verworpen te worden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Geradts heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene als vermeld op de door de advocaat-generaal overgelegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoon-lijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft daartoe het slachtoffer, nadat de verdachte eerst zelf door het slachtoffer was mishandeld, een dodelijke steek toegebracht met een keukenmes. Op het moment dat de verdachte het slachtoffer die steek toebracht, was het slachtoffer ongewapend en had het de mishandeling van de verdachte al gestaakt en lag het weerloos op de grond. Dit alles heeft plaatsgevonden op de openbare weg in de aanwezigheid van andere mensen. Een kind dat zich onder de omstanders bevond is door de verdachte bedreigd. Het delict doodslag levert een onomkeerbare aantasting op van het meest fundamentele recht waar een mens op kan bogen, te weten het recht op leven. De gewelddadigheid van dit delict en de gruwelijke wijze waarop het is uitgevoerd zijn bovendien voor de rechtsorde bij uitstek schokkend. Daarnaast brengt een delict als het onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 1 november 2001, al eens is veroordeeld voor het plegen van misdrijven met een gewelddadig karakter, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende rapport d.d. 3 februari 2002, opgemaakt door [naam], gezondheidszorg-psycholoog. Zij concludeert dat ten tijde van het plegen van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten er bij de verdachte sprake was van een lichte persoonlijkheidsstoornis met (alcohol)afhankelijke trekken en dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof neemt die conclusie over.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport van Parnassia d.d. 7 augustus 2002, opgemaakt door [naam], reclasseringsmedewerker.
Het hof is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De, aan de verdachte toebehorende, inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de voorwerpen met de nummers 11, 13 en 14 (zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) zullen worden verbeurd-verklaard, aangezien dit een gezamenlijkheid van voorwerpen betreft met behulp van welke het feit is begaan.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen met de nummers 6, 7, 8, 9 en 10 (zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen met de nummers 1, 2, 3, 4, 5 en 12 (zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde ("moord") heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde ("doodslag"), zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen met de nummers 11, 13 en 14 (zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen).
Gelast de teruggave van de voorwerpen met de nummers 6, 7, 8, 9 en 10 (zoals vermeld op de aan dit arrest ge-hechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) aan de verdachte.
Gelast de bewaring van de voorwerpen met de nummers 1, 2, 3, 4, 5 en 12 ten behoeve van de rechthebbende.
Dit arrest is gewezen door mrs. Oosterhof, Aler en Heemskerk, in bijzijn van de griffier mr. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2002.