5. Het hof oordeelt ten aanzien van de behoefte van de vrouw als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken, dat de welstand van partijen tijdens het huwelijk aanzienlijk was. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat de door de partijen elke maand op de gemeenschappelijke rekening gestorte bedragen ad ieder ƒ 3.000,- niet toereikend waren ter bestrijding van alle huishoudelijke kosten, inclusief kleding, vakanties en overige kosten.
Gelet op de welstand tijdens huwelijk en de duur van het huwelijk is het hof van oordeel dat de vrouw gedurende een korte periode behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man. Gelet op de welstand tijdens huwelijk dient de vrouw een overgangsperiode te krijgen waarin ze kan wennen aan het duurdere leven als alleenstaande. Wel acht het hof - net als de rechtbank - een aantal door de vrouw opgevoerde posten bovenmatig hoog, zodat de behoefte van de vrouw lager dient te worden gesteld dan door haar is aangegeven.
Het hof neemt als vaste lasten van de vrouw in aanmerking een huur van ƒ 2.500,-, nu ook de vrouw in haar laatste behoefteberekening van dit bedrag uitgaat en het hof deze huur niet bovenmatig acht.
Het hof houdt rekening met de door de vrouw opgevoerde kosten premie lijfrenteverzekering/spaarbeleggingsprodukt ad. ƒ 400,- per maand, welke verzekering de vrouw in juni 2001 heeft afgesloten als aanvullende oudedagsvoorziening. Gebleken is dat de vrouw - in tegenstelling tot de man - tijdens het huwelijk pensioen heeft opgebouwd. Die pensioenrechten zijn naar maatschappelijke opvatting bestemd voor beider oudedagsvoorziening. Nu de man in de toekomst mogelijk - op grond van de Wet vereveningen pensioenrechten bij scheiding - aanspraak kan maken op de helft van het door de vrouw opgebouwde ouderdomspensioen, acht het hof het redelijk om met de lijfrenteverzekering rekening te houden.
Voorts houdt het hof nog rekening met de door de vrouw opgevoerde kosten energie, kabel en verzekeringen, met uitzondering van de opstalverzekering, nu deze kosten het hof niet bovenmatig voorkomen. Met de door de vrouw opgevoerde Algemene Kosten inclusief boodschappen houdt het hof in redelijkheid rekening met een bedrag van ƒ 4000,- . Het hof heeft daarbij rekening gehouden met rentekosten ad ƒ 200,- op een lening, nu de vrouw de noodzaak van die lening genoegzaam heeft aangetoond.
Gelet op het vorengaande bepaalt het hof de behoefte van de vrouw op ƒ 7.600,- per maand. Nu de vrouw een netto maandinkomen heeft van ƒ 6.367,- exclusief vakantiegeld, stelt het hof de aanvullende behoefte van de vrouw vast op een bedrag van ƒ 2.000,- bruto per maand.
Het hof is van oordeel dat de vrouw gedurende een periode van een jaar behoefte heeft aan een bijdrage van ƒ 2.000,- bruto per maand en vervolgens nog twee jaar behoefte aan een bijdrage van ƒ 1.000,- bruto per maand. Na die periode moet de vrouw in staat zijn zelf volledig in haar behoefte te kunnen voorzien.
Ter terechtzitting heeft de man gesteld dat de overwaarde van de echtelijke woning ƒ 800.000,- bedraagt, waarvan ieder de helft ontvangt. Het hof heeft bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw met deze omstandigheid geen rekening gehouden, nu dit een onzekere factor betreft.
De vrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat zij geen verhandelbare aandelen in haar bezit heeft. Pas als het bedrijft wordt verkocht, komt het tot een uitkering van de aandelen. Zij heeft derhalve (vooralsnog) geen inkomsten uit deze aandelen.
De vrouw heeft voorts ter zitting gesteld dat zij pas een bonus ontvangt, indien er winstresultaten zijn behaald in een jaar. In het jaar 2001 heeft het bedrijf verlies geleden. Nu het hof de beschikking heeft over de jaaropgave 2001, zal het hof van deze gegevens uitgaan.