6. [de werknemer] heeft De Schelde aansprakelijk gesteld op grond van art. 7A: 1638 x (oud) BW. Ingevolge het thans toepasselijke art. 7:658 BW is De Schelde als werkgever gehouden de werkzaamheden zodanig te organiseren dat [de werknemer], de werknemer, beschermd is tegen aan zijn arbeid verbonden veiligheidsrisico's.
Kantonrechter, rechtbank en Hoge Raad hebben vastgesteld dat [de werknemer] tijdens zijn werkzaamheden bij de Schelde is blootgesteld aan asbeststof. Het hof dient als verwijzingsrechter van dit feit uit te gaan. Voor zover De Schelde voor het eerst na verwijzing betwist dat [de werknemer] tijdens de werkzaamheden voor De Schelde is blootgesteld aan asbeststof, miskent zij dat het haar in dit stadium van het geding niet meer vrijstaat de feitelijke grondslag van haar verweer aldus te wijzigen (HR 22.10.1999, NJ 1999-799). Een dergelijke wijziging gaat de grenzen van het zich mogen uitlaten over hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in overweging 3.3.3 van zijn arrest met het oog op de beoordeling van het beroep van De Schelde op verjaring te buiten.
De Schelde heeft noch in de procedure voor de kantonrechter, noch in de procedure voor de rechtbank betwist aansprakelijk te zijn ingevolge art. 7A:1638 x (oud) BW, dan wel art. 7:658 BW, hoewel niets eraan in de weg gestaan heeft dit verweer te voeren. Op het punt van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding heeft De Schelde immers wel verweer gevoerd. De omstandigheid dat partijen door de Hoge Raad in de gelegenheid zijn gesteld hun stellingen aan te passen aan hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in overweging 3.3.3 van zijn arrest met het oog op de beoordeling van het beroep van De Schelde op verjaring, brengt niet mee dat het het hof vrijstaat het geschil te behandelen en te beslissen buiten de juridische grenzen waarin het geschil zich bevond toen de uitspraak van de Hoge Raad werd gewezen. Voor zover De Schelde thans aansprakelijkheid betwist, gaat het hof daaraan voorbij.
Deze tussen partijen vaststaande aansprakelijkheid brengt mee dat voor het antwoord op de vraag in welke mate blootstelling aan asbeststof aan De Schelde kan worden verweten, uitgegaan kan worden van een schending van de in art. 7:658 BW omschreven zorgplicht.
In overweging 3.7 van zijn arrest heeft de Hoge Raad het oordeel van de rechtbank dat De Schelde geen opzet of grove schuld kan worden verweten met betrekking tot het nalaten de vereiste voorzorgsmaatregelen te nemen bevestigd. Van dit oordeel dient te worden uitgegaan.
Het hof wijst er ten overvloede op dat [de werknemer] niet dezelfde functie bekleedde bij De Schelde als Cijsouw (HR 2.10.1998, NJ 1999-683). Dit brengt mee dat niet al het in het kader van die procedure bijeengebrachte materiaal van belang is voor iemand die van beroep schilder was.