ECLI:NL:GHSGR:2002:AE5302

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/750
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. de Groot
  • J. Looten
  • A. Talman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over beëindiging opvang asielzoeker en toepasselijkheid van terugkeerbeleid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 april 2002 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een asielzoeker van Irakese nationaliteit, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de beëindiging van de opvang van de asielzoeker en de vraag of het nieuwe terugkeerbeleid, zoals vastgelegd in artikel 8 lid 1 van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers 1997 (Rva 1997) en het Stappenplan 2000, op hem van toepassing is. De asielzoeker was in Nederland ingereisd op 18 december 1997 en had een asielaanvraag ingediend, die niet werd ingewilligd. Na verschillende juridische procedures en beslissingen van de Staatssecretaris van Justitie, waaronder de intrekking van zijn voorlopige vergunning tot verblijf, heeft het COA gevorderd dat de asielzoeker het asielzoekerscentrum zou ontruimen.

De president van de rechtbank te 's-Gravenhage had de vordering van het COA afgewezen, oordelend dat het nieuwe terugkeerbeleid niet op de asielzoeker van toepassing was en dat het oude Stappenplan 1999 nog steeds van kracht was. Het hof heeft deze beslissing bevestigd, waarbij het oordeelde dat de overgangsbepalingen van het nieuwe beleid niet van toepassing waren op de asielzoeker. Het hof concludeerde dat de relevante beslissingen die voor de toepassing van het nieuwe beleid noodzakelijk waren, niet op de asielzoeker van toepassing waren, en dat hij niet gedwongen kon worden om het asielzoekerscentrum te verlaten. Het hof heeft het COA in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

Uitspraak: 25 april 2002
Rolnummer: 01/750 KG
Rolnummer rechtbank:01/610 KG
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer,
heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
zetelende te Rijswijk,
appellante (verder te noemen: het COA),
procureur: mr. A.R. de Jonge,
advocaat (laatstelijk): mr. M.F. Abbekerk,
tegen
[naam geïntimeerde],
[woonplaats geïntimeerde]
geïntimeerde,
procureur: mr. A.A. Vermeij.
HET GEDING
Bij exploot van 5 juli 2001 is het COA in hoger beroep gekomen van het door de president van de rechtbank te 's-Gravenhage in kort geding tussen partijen gewezen vonnis van 27 juni 2001. In dit exploot is een grief tegen het vonnis geformuleerd. Bij conclusie in hoger beroep tevens akte houdende overlegging produktie heeft het COA overeenkomstig het exploot voor eis geconcludeerd. [Geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord met produkties genomen. Vervolgens hebben partijen hun zaak, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities, doen bepleiten, het COA door mr. A.F. Abbekerk, advocaat te 's-Gravenhage en [geïntimeerde] door zijn procureur. Daarbij hebben beide partijen nog producties overgelegd. Tenslotte hebben partijen onder overlegging van hun procesdossiers arrest gevraagd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.De in het vonnis onder het hoofdje "1. De feiten" genoemde feiten zijn niet door grieven of anderszins bestreden. Daarom en mede gezien der partijen stellingen en de door hen overgelegde producties staan de volgende feiten vast.
i) Op 18 december 1997 is [geïntimeerde] - als asielzoeker van Irakese nationaliteit - Nederland ingereisd.
ii) Op 19 december 1997 deed [geïntimeerde]:
- een aanvraag tot toelating als vluchteling (asielaanvraag) en
- een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning.
iii) Op 17 juni 1998 gaf de Staatssecretaris van Justitie (verder: de Staatssecretaris) een beschikking, inhoudende:
-niet-inwilliging van de asielaanvraag;
-niet-inwilliging van de aanvraag van een verblijfsvergunning;
-verlening van een voorlopige vergunning tot verblijf (v.v.t.v.) vanaf 19 december 1997,
geldig tot 19 december 1998.
iv) Op 30 juni 1998 diende [geïntimeerde] een bezwaarschrift in tegen:
- de niet-inwilliging van zijn asielaanvraag en
- de niet-inwilliging van zijn aanvraag van een verblijfsvergunning.
v) Op 5 februari 1999 gaf de Staatssecretaris een beschikking, inhoudende:
-ongegrondverklaring van beide voormelde bezwaren;
-intrekking van de v.v.t.v.,
waarbij onder meer vermeld werd dat van deze beslissingen beroep respectievelijk bezwaar openstaat, alsmede dat aan [geïntimeerde], indien hij beroep instelt, op grond van artikel 22, eerste lid Vw - kennelijk: de toen geldende Vreemdelingenwet, hof - uitstel van vertrek voor de duur van de behandeling van het beroep zal worden verleend, zodat hij dan geen verzoek om voorlopige voorziening ter voorkoming van uitzetting behoeft in te dienen.
vi) Op 28 februari 1999 heeft [geïntimeerde]:
-beroep ingesteld tegen voormelde ongegrondverklaring van zijn bezwaren tegen de
niet-inwilliging van zijn asielaanvraag en van zijn aanvraag verblijfsvergunning;
-bezwaar aangetekend tegen voormelde intrekking van de v.v.t.v..
vii) Op 20 januari 2000 gaf de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, een beslissing, waarbij het beroep tegen de niet-inwilliging van de asielaanvraag en van de aanvraag verblijfsvergunning werd verworpen.
viii) Op 11 februari 2000 diende [geïntimeerde] bij de president van voormelde rechtbank een verzoek in om een voorlopige voorziening, strekkende tot een verbod van uitzetting zolang nog niet is beslist op zijn voormelde bezwaarschrift d.d. 28 februari 1999.
ix) Op 28 december 2000 gaf de president van de rechtbank te 's-Gravenhage, zitting- houdende te 's-Hertogenbosch, sector bestuursrecht, een beslissing, inhoudende:
-weigering van de verzochte voorlopige voorziening;
-ongegrondverklaring (met toepassing van artikel 33 van de toen geldende
Vreemdelingenwet) van het bezwaar tegen de intrekking van de v.v.t.v..(Hof: Voor de in het dictum genoemde datum " 8 maart 1999" dient, naar partijen desgevraagd bij pleidooi aan het hof verklaarden, gelezen te worden "5 februari 1999".)
x) Op 28 maart 2001 is [geïntimeerde] in een gesprek met medewerkers van het COA en de
Vreemdelingendienst gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid om Nederland te verlaten en op de mogelijkheid van gefaciliteerde terugkeer via het IOM. Daarbij is hem meegedeeld dat toen een finale vertrektermijn van 28 dagen ging lopen en dat de opvangvoorzieningen na afloop van deze termijn, op 24 april 2001, van rechtswege zouden eindigen.
2. Het COA vordert in dit kort geding kort gezegd dat [geïntimeerde] veroordeeld zal worden om binnen drie dagen na betekening van de uitspraak het Asielzoekerscentrum Waddinxveen te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging op het COA om deze veroordeling zonodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer te doen leggen.
3. Het COA legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Artikel 8 lid 1 van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers 1997 (Rva 1997) bepaalt onder welke omstandigheden de verstrekkingen eindigen. De wijze waarop uitvoering gegeven moet worden aan deze bepaling van de Rva 1997 is uitgewerkt in een "stappenplan": daarin is - volgens het COA in de vorm van "extra beleidsvoorwaarden" - geregeld hoe en wanneer, langs welke "stappen", de verstrekkingen feitelijk (gedwongen) moeten worden beëindigd. Bij besluit van 6 december 1999 (Stcrt. 1999, 237) en later nogmaals, bij besluit van 19 december 2000 (Stcrt. 2000, 250) is artikel 8 lid 1 Rva 1997 gewijzigd en op 11 februari 2000 is een nieuw stappenplan, het Stappenplan 2000, in werking getreden. Met deze wijziging van artikel 8 Rva 1997 en het Stappenplan 2000 werd een nieuw terugkeerbeleid ingevoerd. Daarbij werd het zogenaamde, ingevolge het eerdere stappenplan - laatstelijk gewijzigd op 8 januari 1999 en verder te noemen: het Stappenplan 1999 - geldende "meewerkcriterium" verlaten. In de plaats daarvan werd de eigen verantwoordelijkheid van de asielzoeker om (indien hij niet voor toelating in aanmerking komt) Nederland zelfstandig te verlaten uitgangspunt en werd een finale vertrektermijn van 28 dagen geïntroduceerd, na ommekomst waarvan de vreemdeling Nederland moet hebben verlaten en de verstrekkingen, anders dan ingevolge het Stappenplan 1999 het geval was, van rechtswege eindigen. Volgens het COA zijn zowel het aldus gewijzigde artikel 8 Rva 1997 als het Stappenplan 2000 op [geïntimeerde] van toepassing en brengt dat mee dat hij de opvang dient te ontruimen.
4. De president wees de vordering van het COA af. Hij oordeelde dat het nieuwe, met het aldus gewijzigde artikel 8 lid 1 Rva 1997 en het Stappenplan 2000 ingevoerde terugkeerbeleid niet (alsnog) voor [geïntimeerde] is gaan gelden, maar dat voor hem het Stappenplan 1999 nog geldt. Tegen dit oordeel is de grief gericht. Het hof overweegt het volgende.
5a. Artikel 8 lid 1 van de Rva 1997 bepaalde in zijn oorspronkelijke versie, die op 24 december 1997 in werking is getreden, dat de verstrekkingen eindigen "indien" (lid 1 sub b) "het een asielzoeker betreft voor wie een last tot uitzetting is gegeven en die ingevolge een daartoe strekkende mededeling van de korpschef van de politieregio waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft Nederland moet verlaten: op de dag waarop hij Nederland ingevolge die mededeling dient te verlaten" en voorts in nog vijf (in lid 1 sub a en c tot en met f genoemde) andere gevallen.
5b. Bij een op 12 oktober 1998 in werking getreden wijziging van artikel 8 Rva 1997 is een nieuw onderdeel c in lid 1 ingevoegd (met "vernummering" van de volgende onderdelen in d tot en met g), inhoudende dat de verstrekkingen eindigen "indien op de asielaanvraag niet inwilligend is beschikt en deze beschikking onherroepelijk is geworden". Daarbij werd bepaald dat deze wijziging niet van toepassing is op - onder anderen - de vreemdeling aan wie voor de inwerkingtreding van deze wijziging opvang werd geboden.
5c. Ingevolge de stappenplannen die van kracht waren gedurende de periodes, waarin voormelde versies van artikel 8 lid 1 Rva 1997 vigeerden, laatstelijk het Stappenplan 1999, dienden kennelijk om tot feitelijke (gedwongen) beëindiging van de verstrekkingen te komen bepaalde, in de stappenplannen omschreven "trajecten" te worden gevolgd. Zo diende daartoe blijkens het overgelegde Stappenplan 1999 in "Traject A" langs diverse, in het stappenplan omschreven stappen, te worden vastgesteld dat de verwijderbare vreemdeling weigert de nodige medewerking aan de verkrijging van (reis) documenten te verlenen. Dit is het in rov. 3 genoemde "meewerkcriterium".
5d. Met een brief van 25 juni 1999 zond de Staatssecretaris een "notitie Terugkeer-beleid" aan de Tweede Kamer, waarin het door het COA bedoelde nieuwe terugkeerbeleid werd aangekondigd. In deze - in navolging van partijen verder als "Terugkeernotitie" aan te duiden - notitie is onder meer, onder "8.1 Overgangsregeling", vermeld:
"Het nieuwe beleid is van toepassing op vreemdelingen die op of na de datum van publicatie van het herziene stappenplan beëindiging voorzieningen nog geen beslissing in eerste aanleg hebben ontvangen, daaronder begrepen nog geen beslissing intrekking verblijfstatus, en/of die vreemdelingen die nog geen beslissing op bezwaar hebben ontvangen. Deze overgangsregeling is tot stand gekomen op basis van het feit dat in de hiervoor omschreven gevallen nog een beslissing door de overheid genomen dient te worden. In de gevallen dat deze beslissing een afwijzing van het verzoek om toelating inhoudt, kan dan nog conform het hiervoor beschreven beleid gehandeld worden.".
5e. Ingevolge artikel I van het door het COA genoemde besluit van 6 december 1999 werd onder meer voormeld onderdeel c van lid 1 van artikel 8 gewijzigd, zo dat dit kwam te luiden:
"indien hetzij op de asielaanvraag niet inwilligend is beschikt en deze beschikking onherroepelijk is geworden hetzij het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is: op de dag na ommekomst van de finale vertrektermijn van 28 dagen".
Artikel II van dit besluit luidde:
"Dit besluit is niet van toepassing op de vreemdeling ten aanzien van wie voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit:
a. een beslissing op de asielaanvraag is genomen,
b. een beslissing op het ingediende bezwaar tegen de niet-inwilligende beschikking op de asielaanvraag is genomen of
c. de vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf , of de toelating als vluchteling, is ingetrokken."
Artikel III van dit besluit luidde:
"Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000".
5f. Op 10 februari 2000 is het overgelegde Stappenplan 2000 in de Staatscourant gepubliceerd. Onder "Inleiding" is daarin onder meer vermeld:
"Overeenkomstig de uitgangspunten van het in de brief aan de Tweede Kamer van 25 juni 1999 […] bekend gemaakte nieuwe Terugkeerbeleid, wordt aan uitgeprocedeerde asielzoekers en aan asielzoekers, die rechtmatig verwijderbaar zijn, een finale vertrektermijn gegund van 28 dagen. Gedurende deze termijn wordt van de asielzoeker verwacht dat hij zijn vertrek uit Nederland realiseert.[…] Na afloop van de finale vertrektermijn van 28 dagen worden de van rijkswege verstrekte voorzieningen beëindigd.[…]
In de toelichting bij het besluit [hof: d.d. 6 december 1999] is opgenomen dat het 'Herziene stappenplan […]' " (hof: Stappenplan 1999) "wordt vervangen door aangepaste procedures om te komen tot de beëindiging van opvangvoorzieningen na afloop van de finale vertrektermijn van 28 dagen, zónder dat daarbij het meewerkcriterium wordt gehanteerd. […] Deze nieuwe procedures zouden worden vastgesteld in de vorm van een vernieuwd stappenplan beëindiging opvangvoorzieningen, met daarin de stappen die door de Politie, het COA en de IND moeten worden gezet om in individuele zaken uitvoering te geven aan de vernieuwde voorschriften voor de beëindiging van de opvang en de voorbereiding op de terugkeer. Dit vernieuwde stappenplan is getiteld Stappenplan 2000 en is hierna opgenomen.".
5g. Dit Stappenplan 2000 houdt onder meer en kort gezegd in dat de asielzoeker reeds bij aanvang van de toelatingsprocedure en vervolgens nog meermaals op de mogelijkheid dat hij Nederland zal moeten verlaten wordt gewezen en over het moment waarop de finale vertrektermijn zal aanvangen wordt geïnformeerd. Indien en zodra de finale vertrektermijn is aangevangen en vervolgens voltooid worden de verstrekkingen feitelijk beëindigd. Onder het hoofdje "Doelgroep" vermeldt het Stappenplan 2000:
"Het Stappenplan 2000 is van toepassing op de asielzoekers ten aanzien van wie op of na de datum van publicatie van dit Stappenplan 2000 in de Staatscourant:
a. een negatieve beslissing op de asielaanvraag is genomen, of
b. een negatieve beslissing op het ingediende bezwaar tegen de niet-inwilliging van de asielaanvraag is genomen, of
c. de vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, is ingetrokken of niet is verlengd, of de toelating als vluchteling is ingetrokken.
Op de overige categorieën centraal opgevangen asielzoekers blijft het oude Stappenplan, laatstelijk gewijzigd op 8 januari 1999, dat gebaseerd is op het zogenaamde meewerkcriterium, van toepassing.".
5h. Bij besluit van de Staatssecretaris d.d. 19 december 2000 werd (onder meer) artikel 8 lid 1 sub c Rva 1997 wederom gewijzigd en kwam dit te luiden:
"indien hetzij op de asielaanvraag op grond waarvan opvang is verleend, niet inwilligend is beschikt en deze beschikking onherroepelijk is geworden hetzij het een vreemdeling betreft die vanwege het niet inwilligen van die asielaanvraag rechtmatig verwijderbaar is: op de dag na ommekomst van de finale vertrektermijn van 28 dagen." (onderstreping van de wijzigingen, hof).
Voorts werd een nieuw lid 3 aan artikel 8 toegevoegd, luidend:
" De indiening van een tweede of volgende asielaanvraag is niet van invloed op het moment van beëindiging van de verstrekkingen."
Blijkens de toelichting strekten deze wijzigingen ertoe om een uitdrukkelijke koppeling tot stand te brengen tussen het recht op opvang en de eerste asielaanvraag, omdat dat bij de wijziging d.d. 6 december 1999 van de Rva 1997 was beoogd maar daaruit niet kon worden opgemaakt.
5i. In artikel II van dit besluit werd voorts bepaald:
"Artikel II van het Besluit van 6 december 1999 […] wordt vervangen door:
Artikel II
1.Artikel 8 eerste lid, onderdeel c, van de Rva 1997 is van toepassing op de vreemdeling, ten aanzien van wie na de datum van inwerkingtreding van dit besluit:
a.een niet inwilligende beslissing op de asielaanvraag is genomen, of
b.een negatieve beslissing op het ingediende bezwaar tegen de niet inwilligende beschikking op de asielaanvraag is genomen, of
c.de vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, is ingetrokken of niet is verlengd, of de toelating als vluchteling is ingetrokken.
2.Artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Rva 1997 is eveneens van toepassing op de vreemdeling, die een tweede of volgende asielaanvraag indient: vanaf het moment […].
In de toelichting is vermeld:
"Het overgangsrecht is bij onderhavig besluit naar analogie van het Stappenplan 2000 positief geformuleerd.".
Ingevolge artikel III van dit besluit traden de voormelde onderdelen van dit besluit op 29 december 2000 in werking.
6. Tussen partijen is, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in confesso dat als het Stappenplan 1999 en het daarin vervatte meewerkcriterium nog op [geïntimeerde] van toepassing is, hij vooralsnog niet tot ontruiming kan worden gedwongen, omdat te zijnen aanzien niet aan het meewerkcriterium is voldaan. Het COA heeft ook niet bestreden dat wanneer het Stappenplan 2000 niet op [geïntimeerde] van toepassing is geworden, het Stappenplan 1999 op [geïntimeerde] van toepassing is gebleven.
7. De ingevolge de in rov. 5g en rov. 5i genoemde overgangsbepalingen relevante, ten aanzien van [geïntimeerde] genomen beslissingen zijn slechts de in het voorgaande genoemde beschikkingen ddis. 17 juni 1998 en 5 februari 1999. Deze dateren beide van ruim voor de in voormelde overgangsbepalingen bedoelde data en hebben dus niet tot toepasselijkheid op [geïntimeerde] van artikel 8, als gewijzigd bij de besluiten ddis. 6 december 1999 en 19 december 2000 en/of van het Stappenplan 2000 geleid.
8. Anders dan het COA betoogt, heeft ook voormelde beslissing van de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 28 december 2000 er niet toe geleid dat artikel 8, zoals gewijzigd bij de besluiten ddis 6 december 1999 en 19 december 2000 en/of dat het Stappenplan 2000 op [geïntimeerde] van toepassing zijn/is geworden.
De bewoordingen van voormelde overgangsbepalingen zijn duidelijk en laten geen ruimte voor een andere uitleg dan dat deze beslissing op het bezwaar tegen de intrekking van de v.v.t.v. niet behoort tot de in voormelde overgangsbepalingen genoemde beslissingen. Daarin is immers ten aanzien van de asielaanvraag de oorspronkelijke beslissing uitdrukkelijk onderscheiden van de beslissing op bezwaar daartegen en zijn deze beide beslissingen, afzonderlijk genummerd, genoemd, terwijl ten aanzien van de (voorwaardelijke) verblijfsvergunning slechts de intrekking of niet-verlenging en niet tevens de op bezwaar daartegen genomen beslissing is genoemd. Evenmin laten de bewoordingen van deze bepalingen ruimte voor een andere uitleg dan dat de relevante beslissingen limitatief zijn opgesomd. In de desbetreffende bepaling in het Stappenplan 2000 is daarenboven nog uitdrukkelijk vermeld dat voor alle andere centraal opgevangen vreemdelingen het op het meewerkcriterium gebaseerde Stappenplan 1999 van toepassing blijft.
9. Daarbij komt dat de door het COA gestelde bedoeling om ook de beslissing op bezwaar tegen de intrekking van de v.v.t.v. in de opsomming te vatten ook overigens - nog afgezien van het feit dat deze geen steun vindt in de tekst van de (hiervóór onder 5e, 5g en 5i genoemde) overgangsregelingen - niet zo evident is dat daarvan zonder meer kan worden uitgegaan. Zo is de door het COA ter adstructie van de door hem gestelde bedoeling in de toelichting op zijn grief geciteerde passage uit de toelichting op het besluit van 6 december 1999 - waarin gerefereerd wordt aan de in rov. 5d genoemde passage uit de Terugkeernotitie - voor meer dan één uitleg vatbaar, nu daarin de "intrekking verblijfsstatus" ook slechts in het verband van - direct aansluitend op - de bedoelde "beslissing in eerste aanleg" is genoemd en niet (tevens) bij de vervolgens genoemde beslissing "op bezwaar". Evenmin is de bovenvermelde beperktere lezing dan het COA voorstaat in strijd met de door het COA genoemde passage uit de Terugkeernotitie, inhoudende dat in alle genoemde gevallen nog een besluit door de overheid dient te worden genomen. Alle genoemde beslissingen dienen immers door de overheid genomen te worden.
10. Wat er van de gestelde bedoeling en ratio van de overgangsbepalingen verder zij, duidelijk is dat toepasselijkheid vanaf 28 december 2000 van het Stappenplan 2000 op [geïntimeerde] tot een aanzienlijke verslechtering van diens positie zou leiden. Immers, niet alleen geldt dan vanaf deze datum het meewerkcriterium niet meer voor hem, maar ook is hij, anders dan het Stappenplan 2000 voorschrijft, niet reeds vanaf de aanvang van de door hem gevoerde procedures en meermaals, doch voor het eerst op 28 maart 2001 op de eerderbedoelde eigen verantwoordelijkheid en het bestaan en de onmiddellijke ingang van een finale vertrektermijn van 28 dagen gewezen. Onder deze omstandigheden is er ook vanuit een oogpunt van rechtszekerheid geen plaats voor een correctie van eventuele omissies of een uitleg van eventuele onduidelijkheden in de overgangsbepalingen door een extensieve interpretatie van de daarin limitatief opgesomde beslissingen, die ingevolge deze regelingen leiden tot toepasselijkheid van het nieuwe beleid.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ingevolge voormelde overgangsregelingen noch één van voormelde versies van artikel 8 Rva 1997 noch het Stappenplan 2000 op [geïntimeerde] van toepassing is geworden.
12. Wat betreft artikel 8 lid 1 Rva 1997 zij overigens voor zover nodig nog wel opgemerkt dat deze bepaling na voormeld besluit van 19 december 2000 nog meermaals is gewijzigd. Zo werd deze bepaling bij besluit van 27 maart 2001 (Stcrt. 63) wederom, blijkens de toelichting met het oog op de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000, waarmee de "meeromvattende beslissing" werd ingevoerd, opnieuw geformuleerd, ditmaal zonder het in rov. 5a genoemde onderdeel b, dat vanaf den beginne van deze bepaling deel had uitgemaakt, en met nog enige wijzigingen op andere punten, onder meer in het bovenvermelde onderdeel c, dat tot b werd "vernummerd" en kwam te luiden:
"indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is geworden vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag: vier weken nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden.".
Artikel III van dit door [geïntimeerde] overgelegde besluit luidt:
"Indien er ten aanzien van de asielzoeker: a. vóór 10 februari 2000 op diens asielaanvraag in eerste aanleg of in bezwaar in negatieve zin is beslist; b. een last tot uitzetting is gegeven, en c. door de korpschef […] is meegedeeld dat hij Nederland moet verlaten, eindigen de verstrekkingen na de inwerkingtreding van deze regeling, in afwijking van artikel 8, op de dag waarop de asielzoeker Nederland ingevolge de mededeling van de korpschef moet verlaten."
Artikel IV van dit besluit luidt:
"Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Vreemdelingenwet 2000 (Stb. 2000,495) in werking treedt."
De Vreemdelingenwet 2000 is op 1 april 2001 in werking getreden.
13. Partijen zijn niet ingegaan op de vraag of het bij dit besluit gewijzigde artikel 8 lid 1 Rva 1997 op [geïntimeerde] van toepassing is geworden en, zo ja, of aan de, in deze en/of de daarop nog gevolgde nieuwere versie(s) van artikel 8 voor het eindigen van de verstrekkingen genoemde voorwaarden is voldaan. Ook het hof zal dat in het midden laten. Gezien het in rov. 6 overwogene en nu niet anders is gesteld of gebleken, gaat het hof er ten deze vanuit dat, evenals voorheen ook volgens het COA (zie r.o. 3 tweede volzin) het geval was, artikel 8 lid 1 bepaalt onder welke omstandigheden de verstrekkingen "eindigen", maar dat voor de vraag hoe daaraan uitvoering moet worden gegeven nog steeds beslissend is welk stappenplan van toepassing is.
Voor de vraag welk stappenplan het toepasselijke is bevatten de bepalingen van het besluit van 27 maart 2001 geen (nieuwe) regeling. Dit geldt ook voor voormeld artikel III, dat immers voor de daarin genoemde asielzoeker slechts een ander moment voor het eindigen van de verstrekkingen noemt dan het in artikel II genoemde artikel 8 lid 1. Gesteld noch gebleken is voorts dat anderszins nog wijziging is gekomen in de bovenvermelde (in het Stappenplan 2000 gegeven omschrijving van de) doelgroepen van de respectieve stappenplannen. Gezien het bovenoverwogene is het Stappenplan 1999 en daarmee het meewerkcriterium, waaraan naar tussen partijen vaststaat ten aanzien van [geïntimeerde] (nog) niet is voldaan, op [geïntimeerde] van toepassing gebleven.
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grief vergeefs is aangevoerd. Het vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van het COA, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep in voege als in onderstaande beslissing wordt vermeld.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
veroordeelt het COA in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 215,55 wegens griffierecht, waarvan
€ 161,66 in debet is gesteld, en op € 2.314,= voor salaris procureur, welke bedragen op de voet van artikel 57b Rv (oud, thans artikel 243 Rv) dienen te worden voldaan aan de griffier van het hof.
Aldus gewezen door de mrs. De Groot, Looten en Talman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2002 in bijzijn van de griffier.