ECLI:NL:GHSGR:2002:AE4957

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200102702
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door predikant met minderjarige cliënte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 juli 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Middelburg. De verdachte, een predikant, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden wegens ontucht met een toen achttienjarig meisje, dat bij hem om hulp kwam. Het hof heeft het verweer van de verdachte verworpen, waarin werd gesteld dat er sprake was van een ernstige schending van de procesorde. Het hof oordeelde dat de ondervragingen van andere vrouwen geen relevante gegevens hadden opgeleverd en dat de politie niet intimiderend had opgetreden. De verdachte had misbruik gemaakt van zijn positie en het vertrouwen van het meisje en de gemeenschap ernstig beschaamd. Het hof achtte de verdachte strafbaar en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met een vervangende gevangenisstraf van zes maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 2.500 euro aan de benadeelde partij, E.C. M., en de kosten van de rechtsbijstand. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard was. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. 't Hart, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

rolnummer 2200102702
parketnummer 1201513601
datum uitspraak 5 juli 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 21 december 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [plaats] op [datum}.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2002.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op gronden als weergegeven in de aan dit arrest gehechte kopie-pleitnota.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
In de onderhavige zaak is een aantal vrouwen ondervraagd waarmee de verdachte zich beweerdelijk regelmatig had onderhouden. Toen bleek dat in de contacten met deze vrouwen geen sprake was van feiten soortgelijk aan de verdenking in de onderhavige zaak is van deze ondervragingen geen proces-verbaal opgemaakt, gezien de nadien expliciet verantwoorde bevinding dat deze ondervragingen voor de onderhavige zaak geen relevante gegevens hadden opgeleverd.
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust dan wel met ernstige veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk proces is tekort gedaan.
Overigens is niet aannemelijk geworden dat de politie intimiderend is opgetreden zoals door de raadsman is gesteld.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Toelichting op de bewezenverklaring
Een predikant, die in zijn gemeente pastorale zorg uitoefent is, gezien de aard van zijn werkzaamheden en de relatie tot degenen die deze zorg ontvangen, beoordeeld in het licht van de ratio van artikel 249(oud), tweede lid, aanhef en sub 3 van het Wetboek van Strafrecht werkzaam in de maatschappelijke zorg als bedoeld in deze bepaling.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Werkzaam in de maatschappelijke zorg ontucht plegen iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Voorts vordert hij dat de vordering van de benadeelde partij E.C. M. zal worden toegewezen tot een bedrag van 5.263,85 euro en dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, subsidiair honderd dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende twee maanden meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een toen achttienjarig meisje. Het meisje kwam bij de verdachte, die haar dominee was, hulp en steun zoeken om haar privé-problemen het hoofd te kunnen bieden. In deze toestand heeft de verdachte misbruik gemaakt van zijn positie en ontucht met haar gepleegd. De verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven het welzijn van het meisje.
De verdachte heeft zowel het vertrouwen dat het meisje in hem had gesteld als het vertrouwen dat de gemeenschap en de kerk in hem hadden gesteld, ernstig beschaamd.
De verdachte heeft er geen blijk van gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op de omstandigheden dat de verdachte thans op non-actief is gesteld, dat de verdachte en zijn gezin de maatschappelijke gevolgen van verdachtes handelen met zich moeten dragen en dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Een en ander in aanmerking nemend komt het hof tot het oordeel dat oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is
Vordering tot schadevergoeding
Mevrouw E.C. M., wonende te A., heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van f. 10.000,-. Ter zitting in eerste aanleg is de benadeelde partij bijgestaan door mr. H.S. M. De benadeelde partij vraagt tevens vergoeding van de kosten van deze rechtsbijstand. In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft ondervonden. Het hof ziet aanleiding om aan de benadeelde partij, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, een bedrag van 2.500,- euro aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen en de benadeelde partij voor het resterende gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat deze in zoverre niet van eenvoudige aard is. Het resterende gedeelte van de vordering kan de benadeelde partij aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De verdachte dient voorts te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - tot op heden begroot op 727,27 euro (f. 1.600,-) - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van 2.500,- euro ten behoeve van het slachtoffer E.C. M..
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a (oud), 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 249(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een WERKSTRAF voor de duur van TWEEHONDERDENVEERTIG (240) UREN, te vervangen door hechtenis van de tijd ZES MAANDEN voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de werkstraf zal bestaan uit het verrichten van werkzaamheden in het kader van een nader te bepalen project.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van TWEE UREN taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN.
Beveelt dat de gevangenisstraf NIET ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van TWEE JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij E.C. M. tot een bedrag van 2.500,- euro en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op 727,27 euro (zegge: zevenhonderdenzeventwintig euro en zeventwintig eurocent) - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van 2.500,- euro (zegge: vijfentwintighonderd euro) ten behoeve van E.C. M., welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van HONDERD DAGEN.
Verstaat dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van 2.500,- euro ten behoeve van het slachtoffer E.C. M., de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van 2.500,- euro komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Wurzer, Silvis en 't Hart,
in bijzijn van de griffier mr. De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2002.
Mr 't Hart is buiten staat dit arrest te ondertekenen.