ECLI:NL:GHSGR:2002:AE3551

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
761-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Pannekoek-Dubois
  • Duindam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverhaal en eigendomsrecht van de voormalig echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de gemeente Den Haag verzocht om verhaal van bijstandsverlening aan de vrouw, die de ex-echtgenote van de man is. De man en de vrouw waren van 21 maart 1979 tot 17 juni 1999 gehuwd en hebben samen een kind. Tijdens hun huwelijk heeft de gemeente bijstand verleend aan de vrouw, die na de scheiding een beroep deed op de Algemene bijstandswet. De gemeente heeft de man in kennis gesteld van een verhaalsbesluit, waarbij een bedrag van ƒ 55.541,83 op hem werd verhaald, omdat de vrouw afstand had gedaan van haar aandeel in de woning, wat door de gemeente als een schenking aan de man werd beschouwd.

De man betwist dat er sprake is van een schenking en stelt dat de vrouw nooit de intentie heeft gehad om een vermogensaanspraak te creëren. Hij voert aan dat de woning op naam van beiden stond, maar dat hij de economische eigendom had, omdat hij de koopsom en hypotheeklasten volledig heeft betaald. De gemeente daarentegen stelt dat de juridische eigendom bij beiden ligt en dat de man niet kan bewijzen dat hij de enige economische eigenaar is.

Het hof overweegt dat de woning in gemeenschappelijke eigendom is verworven en dat de man niet heeft aangetoond dat hij de economische eigendom volledig bezat. De vrouw had bij het doen van afstand van haar eigendomsrecht kunnen voorzien dat zij bijstand nodig zou hebben, waardoor de gemeente recht heeft op verhaal van het bedrag. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de man in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Uitspraak : 10 april 2002
Rekestnummer : 761-H-01
Rekestnr. rechtbank : 01.147
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te '[woonplaats]e,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.P.H. Thissen,
tegen
GEMEENTE DEN HAAG,
zetelende te 's-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mevr drs. S. van Eik.
PROCESVERLOOP
De man is [in] 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te [x in] 2001.
De gemeente heeft op 21 december 2001 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij brief van 2 oktober 2001 de stukken uit de eerste aanleg ingekomen. Voorts zijn van zijn zijde aanvullende stukken ingekomen bij brief van 26 oktober 2001.
Op 20 februari 2002 is de zaak mondeling behandeld.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man is gehuwd geweest met [y]t (hierna te noemen: de vrouw), van 21 maart 1979 tot 17 juni 1999. Uit dit huwelijk is op 1 november 1985 een kind geboren, hierna te noemen: de minderjarige.
Tussen de man en de vrouw gold op grond van huwelijkse voorwaarden uitsluiting van gemeenschap van goederen, met verrekening van onverteerde inkomsten.
Op 2 mei 1983 hebben de man en de vrouw gezamenlijk een woning gekocht voor ƒ 177.500,- Bij de koopakte is onder meer bepaald dat de man en de vrouw `verklaarden te hebben gekocht en bij deze in volle en vrije eigendom aan te nemen, ieder voor de onverdeelde helft: het recht van appartement, omvattende …'.
Bij akte van verdeling van 18 december 1998 is de woning aan de man toegedeeld en heeft de vrouw afstand gedaan van haar eigendomsaandeel.
De gemeente heeft bijstand aan de vrouw verleend, mede ten behoeve van de minderjarige:
- van 9 augustus 1999 tot en met 31 oktober 1999, van 11 november 1999 tot en met 2 december 1999, van 20 januari 2000 tot en met 18 maart 2000 en van 30 maart 2000 tot en met 21 december 2000, ter hoogte van de norm voor een alleenstaande ouder.
Met ingang van 22 december 2000 verleent de gemeente bijstand aan de vrouw naar de norm voor een alleenstaande.
Reeds tijdens het huwelijk van de partijen had de gemeente gezinsbijstand verleend, over de periode van 29 oktober 1997 tot en met 22 december 1998.
Bij verhaals-besluit van 10 juli 2000 is de man ervan op de hoogte gesteld dat de gemeente terzake aan de vrouw met ingang van 9 augustus 1999 verleende bijstand, een bedrag van
ƒ 55.541,83 op de man verhaalt, met het verzoek dit bedrag binnen een maand over te maken aan de gemeente. De man heeft geen betalingen verricht.
Bij verzoekschrift dat op 10 januari 2001 bij de rechtbank te 's-Gravenhage is ingekomen heeft de gemeente verzocht te bepalen - gelet op art. 92 jo 99 Algemene bijstandswet - dat de man een bedrag van ƒ 55.541,83 aan de gemeente verschuldigd is, op grond van een schenking van de vrouw aan de man ter grootte van haar aandeel in de overwaarde van de voormalig echtelijke woning.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de gemeente toegewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de gemeente af te wijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten.
2. De gemeente heeft de grieven van de man gemotiveerd weersproken en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een schenking van de vrouw aan de man, doordat de vrouw ten gunste van de man afstand heeft gedaan van haar aandeel in de eigendom van de voormalig echtelijke woning.
Daartoe voert de man aan dat de woning weliswaar op beider naam was gesteld, maar dat de vrouw nimmer bedoeld heeft een vermogensaanspraak aan de woning te ontlenen. Het uitsluitende oogmerk was om de woning uit de handen van eventuele schuldeisers van het bedrijf van de man te houden. De man stelt dat de vrouw slechts juridisch eigenaar was, terwijl de economische eigendom voor 100% bij hem berustte, aangezien de koopsom, behoudens voor zover gefinancierd uit een hypothecaire lening, geheel door hem uit zijn eigen middelen is voldaan. Ook de betalingen uit hoofde van de hypotheeklening zijn door de man gedaan.
Volgens de man heeft de vrouw dan ook op goede gronden afstand gedaan van haar eigendom en heeft zij redelijkerwijze het standpunt kunnen innemen dat van een schenking richting de man geen sprake was.
4. De gemeente voert aan dat uit de koopakte onomstotelijk blijkt dat de man en de vrouw de woning in gemeenschappelijke eigendom hadden. Dat de man voor 100% economisch eigenaar zou zijn is niet alleen niet aangetoond, maar bovendien niet van belang, volgens de gemeente. Voorts stelt de gemeente dat de door de man gestelde bedoelingen van de verwerving in gemeenschappelijke eigendom van de woning, niets afdoen aan de juridische eigendom.
Aangezien de vrouw wist dat het niet uitgesloten was dat zij een beroep op de Algemene bijstandswet zou moeten doen, had zij geen afstand mogen doen van haar helft van de waarde van de woning.
5. Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de woning op naam van de man en de vrouw stond en dat zij deze in gemeen-schappelijke eigendom, ieder voor de onverdeelde helft, hebben verworven. Van de door de man gestelde economische eigendom is niets gebleken. Het feit dat de man aflossingen op de hypotheekschuld heeft gedaan, betekent niet dat hij voor 100% de economische eigendom heeft verworven. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit geen betalingen uit onver-teerde inkomsten betrof. Ook uit de overmaking van een bedrag van 20.000,- dollar uit Egypte op de rekening van de man, welke storting volgens de man afkomstig was van zijn moeder uit Egypte voor de aankoop van het huis, blijkt niet wat de herkomst van dat geld is en dat het geen onverteerde inkomsten betreft. Uit de koopakte van de woning blijkt bovendien op geen enkele wijze dat de bedoelingen van de man en de vrouw erop gericht waren dat de man de volledige economische eigendom van de woning zou verwerven.
Voorzover de partijen andere bedoelingen hebben gehad dan uit de koopakte blijkt, kan dit niet afdoen aan het bestaan van de gemeenschappelijke juridische eigendom, ieder voor de onverdeelde helft.
Naar het oordeel van het hof is voorts uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoeg-zaam gebleken dat de vrouw ten tijde van het doen van afstand van haar eigendomsrecht, de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijze heeft kunnen voorzien, zodat de vordering van de gemeente tot verhaal van het bedrag van de schenking gegrond is. Het door de gemeente gevorderde verhaalsbedrag als zodanig is door de man niet betwist.
6. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Pannekoek-Dubois en Duindam, bijge-staan door mr. Verkuil als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 10 april 2002.
Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de oudste raadsheer.