ECLI:NL:GHSGR:2002:AE3507
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Labohm
- A. Fockema Andreae-Hartsuiker
- J. van Leuven
- Rechtspraak.nl
Vernietiging erkenning van een kind door de niet-biologische vader
In deze zaak, die op 3 april 2002 door het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om de vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de man, die niet de biologische vader is. De man en de vrouw, die in hoger beroep zijn gekomen, hebben de erkenning van hun kind, [de minderjarige], aangevochten. De man heeft [de minderjarige] op 7 juli 1999 erkend, terwijl hij en de vrouw in juli 1999 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank te Dordrecht had eerder het verzoek tot vernietiging van de erkenning afgewezen. De man en de vrouw stellen dat zij niet op de hoogte waren van de rechtsgevolgen van de erkenning en dat handhaving van de erkenning niet in het belang van [de minderjarige] is. Ze beargumenteren dat er nauwelijks een familieband met de man is ontstaan, aangezien het huwelijk kortstondig was en er geen omgang plaatsvindt.
Tijdens de zitting werd ook het standpunt van de bijzondere curator besproken, die zich tegen de vernietiging van de erkenning uitsprak, verwijzend naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De advocaat-generaal pleitte voor handhaving van de erkenning, met het argument dat de man en de vrouw zich onvoldoende hadden geïnformeerd over de gevolgen van hun handeling. Het hof oordeelde dat de man en de vrouw de gevolgen van de erkenning aan zichzelf te wijten hadden en dat het beroep op dwaling niet kon slagen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarmee de erkenning in stand bleef.