ECLI:NL:GHSGR:2002:AE2899

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
552-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. Duindam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en draagkracht van de vader na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin kinderalimentatie werd vastgesteld. De vader, die van 1991 tot 1994 gehuwd was met de moeder, heeft twee minderjarige kinderen. Na de echtscheiding woonden de kinderen bij de moeder. De vader heeft van 1 januari 2000 tot 14 augustus 2000 in Frankrijk gewoond, maar kon daar geen inkomsten verwerven. Na zijn terugkeer in Nederland heeft hij slechts kort gewerkt en is sindsdien afhankelijk van een bijstandsuitkering. Het hof oordeelt dat de vader van 1 september 2000 tot 1 september 2002 geen draagkracht had om kinderalimentatie te betalen. Het hof houdt rekening met de omstandigheden waaronder de vader naar Frankrijk is verhuisd en zijn inspanningen om werk te vinden. De vader heeft tot 1 september 2000 kinderalimentatie betaald, maar sindsdien niet meer. De moeder heeft verzocht om de kinderalimentatie vast te stellen op €136,13 per maand per kind, met terugwerkende kracht. Het hof oordeelt dat de vader vanaf 1 september 2002 weer in staat zal zijn om kinderalimentatie te betalen, gezien zijn kwalificaties en werkervaring. De bestreden beschikking wordt vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum van de kinderalimentatie, die nu wordt vastgesteld op 1 september 2002, en de overige onderdelen van de beschikking worden bekrachtigd.

Uitspraak

Uitspraak : 6 maart 2002
Rekestnummer : 552-H-01
Rekestnr. rechtbank : 00-7821 en 01-157
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te 's-Gravenhage,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. C.A. Lucardie,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Leidschendam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.G. Schnoor.
PROCESVERLOOP
De vader is op 13 juli 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 mei 2001.
De moeder heeft op 18 december 2001 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader is bij het hof een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 23 augustus 2001.
Op 30 januari 2002 is de zaak mondeling behandeld. De vader is, hoewel daartoe behoor-lijk opge-roepen, niet in persoon versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest [vam 1991 tot 1994]. Uit hun huwelijk zijn de volgende, nog minderjarige, kinderen geboren:
[de zoon], geboren [in] 1991, en
[de dochter], geboren [in] 1993.
De kinderen wonen sinds de echtscheiding feitelijk bij de moeder.
Er is noch bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 mei 1994 noch later bij rechterlijke uitspraak kinderalimentatie vastgesteld.
Op 30 november 1994 hebben de ouders een convenant opgemaakt, waarin zij onder meer zijn overeengekomen, dat de vader een kinderalimentatie zou betalen van ƒ 250,- per maand per kind, te vermeerderen met iedere wettelijke indexering.
De vader heeft tot 1 september 2000 de overeengekomen kinderalimentatie exclusief indexeringen betaald. Sinds 1 september 2000 heeft de vader geen kinderalimentatie meer betaald.
Op 7 december 2000 heeft de moeder de rechtbank te 's-Gravenhage onder meer verzocht de kinderalimentatie, met ingang van 1 september 2000 en uitvoerbaar bij voorraad, vast te stellen op ƒ 300,- per maand per kind.
Bij de bestreden beschikking is het kinderalimentatieverzoek van de moeder toegewezen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de vader.
De vader is geboren [in] 1956 en is alleenstaand. Hij heeft een opleiding op HBO-niveau (HEAO en 2e graads onderwijsakten Frans en Duits).
Tot 1 januari 2000 werkte de vader fulltime als Hoofd Boekhouding bij een gemeente, tegen een salaris van ƒ 3.000,- netto per maand.
Van 1 januari 2000 tot 14 augustus 2000 heeft de vader in Frankrijk gewoond, met de bedoeling aldaar met zijn toenmalige Franse partner een nieuw bestaan op te bouwen. In Frankrijk heeft de vader geen inkomsten kunnen verwerven: hij heeft van zijn vermogen geleefd. Na zijn terugkeer in Nederland heeft de vader - afgezien van een uitzendbaan gedurende twee weken, waarmee hij in totaal ƒ 754,- netto heeft verdiend - geen werk kunnen vinden.
Begin oktober 2000 bedroeg het saldo van zijn rekening bij de Postbank ƒ 11.561,- positief.
Sinds 8 augustus 2001 heeft de vader een bijstandsuitkering.
De vader is in verband met zijn depressie onder behandeling bij Parnassia.
BEOORDELING
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie, de draagkracht van de vader vanaf 1 september 2000.
2. De vader verzoekt het inleidende verzoek van de moeder tot vaststelling van kinderalimen-tatie alsnog af te wijzen, althans te bepalen dat deze kinderalimentatie op nihil wordt gesteld met terugwerkende kracht. De moeder bestrijdt zijn beroep.
3. Het hof is van oordeel dat de vader van 1 september 2000 tot 1 september 2002 geen draagkracht had of zal hebben om kinderalimentatie te betalen. Het hof houdt bij dit oordeel rekening met voornoemde vaststaande feiten en het hof overweegt als volgt.
4. De verplichting tot onderhoud van kinderen heeft een zodanig hoge prioriteit dat de vader zich in beginsel dient te onthouden van gedragingen die er toe leiden dat hij niet (meer) in staat is aan die verplichting te voldoen. In zover stond het de vader in beginsel niet vrij zijn baan op te zeggen, ten gevolge waarvan hij in een financieel onzekere situatie geraakte. Gezien de omstandigheden acht het hof de handelwijze van de vader echter - alhoewel het verstandiger zou zijn geweest als hij zich eerst van een betaalde baan zou hebben verzekerd voordat hij naar Frankrijk vertrok - niet zodanig verwijtbaar dat niet, voor enige tijd, met de verminderde draagkracht van de vader rekening dient te worden gehouden. Het hof weegt daarbij de volgende omstandigheden mee. De vader is naar Frankrijk verhuisd omdat zijn toenmalige Franse partner niet in Nederland kon aarden. Gelet op zijn kwalificaties mocht de vader er van uitgaan dat het hem zou lukken om in Frankrijk binnen redelijke termijn weer een betaalde betrekking te vinden. De vader heeft de periode tot hij werk zou vinden willen overbruggen door zijn kapitaal aan te spreken en hij heeft daaruit tevens de kinderbijdrage betaald tot 1 september 2000. Het is niet aannemelijk dat de vader zich onvoldoende heeft ingespannen om in Frankrijk aan het werk te komen. Ook na zijn terugkeer in Nederland heeft de vader zich daadwerkelijk ingespannen om weer aan het werk te komen. Tot nog toe heeft dat niet het gewenste resultaat gehad
5. De stelling van de vader, dat het hem ook in de toekomst niet mogelijk zal zijn om weer aan het werk te komen, onderschrijft het hof niet. Het hof acht het aannemelijk dat de vader na enige tijd, namelijk vanaf 1 september 2002, weer in staat zal zijn een inkomen te verkrijgen op het niveau van vóór zijn vertrek naar Frankrijk (ƒ 3.000,- netto per maand). Weliswaar heeft de vader onweersproken gesteld dat hij in verband met zijn depressie wordt behandeld door Parnassia en heeft hij gesteld dat hij niet tot werken in staat is, maar daar staat tegenover dat de moeder, onweersproken, heeft gesteld dat de vader ook tijdens het huwelijk al kampte met depressies - waarvoor hij medicatie kreeg -, dat dit hem evenwel niet belette om te werken en dat werk voor hem het beste medicijn was. Het hof ziet de huidige psychische gesteldheid van de vader slechts als een tijdelijke arbeidsbelemmering, die er niet aan in de weg staat dat hij op termijn, namelijk met ingang van 1 september 2002, weer aan het werk zal komen. Andere arbeidsbelemmeringen zijn het hof niet gebleken. Het hof is van oordeel dat de vader een gunstige positie op de arbeidsmarkt heeft, gelet op zijn kwalificaties en werkervaring als Hoofd Boekhouding, waardoor hij in staat moet worden geacht om met ingang van 1 september 2002 weer een arbeidsinkomen van ƒ 3.000,- netto per maand te verkrijgen.
6. Uitgaande van een inkomen van ƒ 3.000,- netto per maand met ingang van 1 september 2002, en bij gebreke van bijzondere lasten, kan worden aangenomen dat de vader vanaf die datum voldoende draagkracht heeft om de door de moeder gevraagde kinderalimentatie te voldoen. Dat de vader afbetaalt op schulden en dat die last(en) voorrang verdienen boven de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen heeft de vader niet aannemelijk gemaakt.
7. Uit dit alles volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd voor zover die de ingangsdatum van de daarbij bepaalde kinderalimentatie betreft, met afwijzing van het in eerste aanleg door de moeder meer of anders verzochte, en voor het overige moet worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver die de ingangsdatum van de kinderalimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de bij de bestreden beschikking bepaalde kinderalimentatie van €136,13 (ƒ 300,-) per maand per kind zal ingaan met ingang van 1 september 2002;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oor-deel onderworpen voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Pannekoek-Dubois en Duindam, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 6 maart 2002.