ECLI:NL:GHSGR:2002:AE2387

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
633-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Duindam
  • A. van den Wildenberg
  • J. van Oldenborgh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de nieuwe partner van de alimentatieplichtige om te werken in het kader van kinderalimentatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin de man, haar ex-echtgenoot, was verplicht om alimentatie te betalen voor hun twee minderjarige kinderen. De man had verzocht om de alimentatie te verlagen op basis van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn hertrouw en de financiële situatie van zijn nieuwe partner. Het hof oordeelde dat de vrouw recht had op een aanvullende alimentatie, omdat zij met haar parttime werk niet volledig in haar levensonderhoud en dat van de kinderen kon voorzien. Het hof hield rekening met de verdiencapaciteit van de nieuwe partner van de man, die na haar zwangerschapsverlof niet meer werkte, en concludeerde dat de man in staat was om de alimentatie te betalen. De eerdere beschikking werd vernietigd en de alimentatie voor de kinderen werd vastgesteld op € 125,- per maand per kind, en voor de vrouw op € 157,- per maand. De uitspraak werd gedaan op 1 mei 2002.

Uitspraak

Uitspraak : 1 mei 2002
Rekestnummer : 633-H-01
Rekestnr. rechtbank : 00-6487
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.W. van Leeuwen,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens inciden-teel verzoe-ker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.G.A. de Bruijn.
PROCESVERLOOP
De vrouw is op 8 augustus 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 juni 2001.
De man heeft op 14 januari 2002 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vrouw heeft op 28 februari 2002 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof brieven met bijlage(n) ingekomen, gedateerd 6 september 2001en 18 september 2001.
Van de zijde van de man is bij het hof een brief met een bijlage ingekomen, gedateerd 20 maart 2002.
Op 22 maart 2002 is de zaak mondeling behandeld.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De partijen zijn op 12 december 1985 gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarige:
[R.], geboren op 24 juli 1990 en
[M.], geboren op 5 januari 1993, hierna te noemen: de kinderen.
Bij beschikking van 26 november 1999 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage onder meer tussen de par-tijen de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 2 februari 2000. Bij die beschikking heeft de rechtbank de vader ƒ 250,- per maand per kind alimenta-tie opgelegd, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de datum dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tevens is de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw gesteld op ƒ 1.090,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de dag waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De kinderen ver-blijven sinds het uiteengaan van partijen feitelijk bij de vrouw.
Bij verzoekschrift dat op 17 oktober 2000 bij de rechtbank te 's-Gravenhage is ingekomen heeft de man verzocht, op grond van gewijzigde omstandigheden, de beschikking van 26 november 1999 te wijzigen in die zin, dat de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw alsmede de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 6 juni 2001 op nihil worden gesteld, althans op een zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht.
Bij de bestreden beschikking is bepaald - met wijziging van de beschikking van 26 november 1999 - dat de man met ingang van 17 juni 2001 een kinderalimentatie van ƒ 60,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Tevens is bepaald dat de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 17 juni 2001 op nihil wordt gesteld.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de man
De man is geboren op 22 maart 1960 en is op 12 april 2000 opnieuw gehuwd. Uit dit huwelijk is op 27 maart 2001 een kind geboren en de nieuwe echtgenote is in verwachting van haar tweede kind. De man is in loondienst als hoofd administratie. Zijn bruto loon exclusief vakantietoeslag bedraagt ƒ 5.748,- per maand blijkens de salarisspecificatie van maart 2001. Hij is par-ticulier verzekerd voor ziektekosten. Na haar zwangerschapsverlof, dat afliep op 17 juni 2001, is zijn echtgenote gestopt met werken en zij heeft thans geen inkom-sten. Voordien werkte ze op basis van een 85,53 % werkweek in het bijzonder onderwijs en verdiende daarmee ƒ 4.236,- bruto per maand blijkens de salarisspecificatie van maart 2001.
Ten aanzien van de vrouw.
De vrouw is geboren op 3 augustus 1963. Zij is bejaardenverzorgende en per vier weken be-draagt haar bruto inkomen € 952,- volgens de salarisspecificatie van januari 2002.
De vrouw vormt met de twee minderjarige kinderen van partijen een eenoudergezin. De behoef-te van de vrouw en de kinderen staat niet ter discussie.
BEOORDELING
1. In geschil is de draagkracht van de man.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de man af te wijzen, althans de door de man te betalen kinderalimentatie en alimentatie ten behoeve van de vrouw te stellen op een bedrag en met ingang van een datum zoals het hof vermeent te behoren. De man bestrijdt haar beroep.
3. In incidenteel appèl verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin door de man te betalen kinderalimentatie op ƒ 60,- per maand per kind is gesteld en verzoekt te bepalen dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 17 juni 2001 alsnog op nihil wordt gesteld. De vrouw verzet zich daartegen.
4. Het hof houdt rekening met voornoemde vaststaande feiten en laat deze meewegen.
5. Op grond van de door de vader aangevoerde gewijzigde omstandigheden, die door de vrouw in hoger beroep niet zijn bestreden, zal het hof de draagkracht van de vader opnieuw beoordelen. Het hof gaat daarbij uit van de volgende gegevens.
t.a.v. verdiencapaciteit huidige echtgenote van de man
6. De vrouw is het eens met het oordeel van de rechtbank dat aan de huidige echtgenote van de man enige verdiencapaciteit kan worden toegekend doch zij betoogt dat het door de huidige echtgenote van de man te verdienen inkomen, uitgaande van een driedaagse werkweek, op ƒ 2.375,- netto per maand gesteld moet worden. De man blijft bij zijn standpunt dat er geen verdiencapaciteit aan zijn echtgenote kan worden toegerekend en dat hij als enig kostwinner beschouwd moet worden. Hij voert daartoe - kortgezegd - aan dat de keuze die hij met zijn echtgenote heeft gemaakt, dat zij de volledige verzorging van een kind (c.q. kinderen) op zich gaat nemen, gerespecteerd dient te worden.
De vrouw heeft de zorg over de nog jonge kinderen van partijen ( 9 en 11 jaar) en voorziet door middel van een parttime baan gedeeltelijk in haar levensonderhoud en dat van de kinderen. Om geheel te (blijven) voorzien in haar eigen levensonderhoud en dat van de kinderen heeft de vrouw, als gevolg van de beslissing van de rechtbank en in afwachting van deze uitspraak, een aanvullende hypotheek moeten afsluiten. Bovendien heeft ze haar werkzaamheden uitgebreid naar 20 à 24 uren per week door voornamelijk in de weekenden te gaan werken, waardoor ze haar kinderen op die tijden alleen moet laten. Het voorgaande in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende alimentatie omdat van haar niet verwacht kan worden dat ze thans haar werkzaamheden nog meer kan uitbreiden. Het feit dat de man is hertrouwd is onvoldoende om aan te nemen dat hij geen draagkracht heeft tot betaling van een bijdrage ten behoeve van de kinderen van partijen en de vrouw. Nu de man niet heeft betwist dat zijn nieuwe partner na 17 juni 2001 in staat is zich inkomsten uit arbeid te verwerven en zij op de hoogte was van de bestaande financiële verplichtingen van de man, brengt de afweging van de belangen van de kinderen van partijen en het kind van de man en zijn huidige echtgenote met zich dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man er van uitgaat dat zijn nieuwe partner, uitgaande van een tweedaagse werkweek, eigen inkomsten van per saldo ƒ 1.400,- netto per maand kan verwerven. Het hof acht het mogelijk dat de huidige echtgenote, gelet op de arbeidsmarkt in het onderwijs waarin zij werkzaam was, desnoods als invalkracht, een aantal uren kan werken dat goed te combineren is met de verzorging van een zeer jong kind.
7. Het voorgaande betekent dat het hof de echtgenote van de man niet in staat acht volledig in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en dat met toepassing van de gezinsnorm en het daarbij behorende percentage van 45% de draagkracht van de vader zal worden vastgesteld.
t.a.v. de kosten van kinderopvang
8. Het hof zal rekening houden met de kosten van kinderopvang gedurende twee dagen. Uitgaande van een gezamenlijk netto gezinsinkomen van ƒ 5.600,- per maand komen de kosten neer op ƒ 678,- per maand volgens de door de man overgelegde tabel van de Stichting Kinderopvang [woonplaats]. De daarmee samenhangende fiscale aftrek neemt het hof bij de berekening in aanmerking. Met de door de man gestelde, doch door de vrouw bestre-den, extra kosten als het halen en brengen en hogere voedingskosten houdt het hof geen rekening, nu deze niet aannemelijk zijn gemaakt.
t.a.v. de woonlasten
9. De vrouw is van mening dat slechts met de woonlasten van de vroegere huurwoning van de man rekening moet worden gehouden omdat door het kopen van een woning zijn woonlasten sterk zijn gestegen waardoor deze een te zware stempel drukken op de draagkracht van de man. De man stelt dat hij is verhuisd omdat zijn vroegere huurwoning niet geschikt was voor een gezin. Hij meent dat de werkelijke woonlasten ad. ƒ 1.600,- netto per maand meegeno-men moeten worden, die volgens hem marktconform en in overeenstemming met zijn gezinsinkomen zijn. Nu de man ter zitting heeft erkend dat de huurwoning qua ruimte geschikt was voor het bewonen door een gezin en derhalve de noodzaak tot het kopen van een woning niet is aangetoond, zal het hof slechts rekening houden met de toenmalige huur van ƒ 1.089,- per maand. Het door de man gestelde omtrent het niet geschikt zijn van vroegere woon- en leefomgeving voor kinderen acht het hof niet doorslaggevend voor de verhuizing, mede gelet op de zeer jonge leeftijd van het kind. De meer woonkosten zal de man uit zijn draagkracht-vrije ruimte dienen te voldoen.
t.a.v. de premie ziektekostenverzekering
10. Nu het hof, zoals onder 6 overwogen, uitgaat van een verhoogd gezinsinkomen, zal het hof rekening houden met de premie ziektekostenverzekering voor het gezin van in totaal ƒ 711,- per maand, zoals blijkt uit de door de man overgelegde polis met bijlage van 1 april 2001 en de verklaring van 16 mei 2001 van [de verzekeraar]. Voornoemd bedrag zal worden verminderd met de fictieve gemiddelde nominale premie voor twee volwassenen à ƒ 60,- per maand in totaal en met de door de werkgever van de man verstrekte vergoeding van ƒ 128,- per maand.
11. Voorts houdt het hof rekening met de door de rechtbank meegenomen en door partijen niet bestreden ƒ 80,- per maand aan verwervingskosten.
12. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man een alimentatie toelaat van ƒ 275,- per maand per kind-, en rekening houdend met het fiscale voordeel in verband met de buitenge-wone lastenaftrek voor de minderjarigen alsmede met het te realiseren fiscale voordeel met betrekking tot partneralimentatie, een alimentatie voor de vrouw resteert van ƒ 345,- per maand. Een draagkrachtvergelijking van de partijen leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat de bestreden uit-spraak niet aan de wettelij-ke maat-staven vol-doet en derhalve dient te wor-den vernie-tigd. Teneinde te voorkomen dat de man wordt geconfronteerd met een groot bedrag aan achterstallige alimentatie zal het hof de bestreden beschikking met ingang van 1 januari 2002 vernietigen.
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen met ingang van 1 januari 2002, en in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kin-derali-mentatie met ingang van 1 januari 2002 op € 125,- (ƒ 275,-) per maand per kind, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
kent aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van 1 januari 2002, een alimentatie toe van € 157,- (ƒ 345,-) per maand, wat de na heden te ver-schij-nen ter-mijnen betreft bij vooruit-beta-ling te vol-doen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, van den Wildenberg, en Van Oldenborgh, bijge-staan door A. Snel als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 1 mei 2002.