ECLI:NL:GHSGR:2002:AE1718

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/0137
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • A. Hehemann
  • J. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling en gevolgen voor ex-echtgenoot

In deze zaak heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage op 9 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Dordrecht. De zaak betreft de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [verzoekster] en haar ex-echtgenoot, [de ex-man]. De rechtbank had op 5 april 2000 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. A. Quispel als bewindvoerder. Op 20 februari 2002 beëindigde de rechtbank de schuldsaneringsregeling voor zowel [verzoekster] als [de ex-man], waarbij mr. C. van Steenderen-Koornneeff werd aangesteld als rechter-commissaris en mr. A. Quispel als curator. [Verzoekster] ging in hoger beroep tegen deze beslissing, stellende dat de rechtbank ten onrechte de regeling ten aanzien van haar had beëindigd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2002 werd duidelijk dat [verzoekster] en [de ex-man] gehuwd waren in gemeenschap van goederen en dat de echtscheidingsbeschikking op 21 december 2001 was ingeschreven. [Verzoekster] had haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling nagekomen, terwijl [de ex-man] zijn verplichtingen niet was nagekomen. Het hof oordeelde dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [de ex-man] niet automatisch leidde tot beëindiging voor [verzoekster]. Het hof concludeerde dat de rechtbank ten onrechte de schuldsaneringsregeling voor [verzoekster] had beëindigd, aangezien er geen gronden waren die dit rechtvaardigden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en bepaalde dat de schuldsaneringsregeling voor [verzoekster] moest worden voortgezet, en verwees de zaak terug naar de rechtbank Dordrecht voor verdere behandeling.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de individuele omstandigheden van de betrokken partijen in zaken van schuldsanering en de gevolgen van echtscheiding voor de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Uitspraak : 9 april 2002
Rekestnr. : R02/137
Rek.nr.rb.: 00/50
Het gerechtshof te 's-Gravenhage, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
[verzoekster],
(hierna te noemen: [verzoekster]),
wonende te [...],
appellante,
procureur: mr. E. Grabandt.
HET GEDING
Bij vonnissen van de rechtbank te Dordrecht van 5 april 2000 is ten aanzien van [verzoekster] en haar (ex-) echtgenoot, de heer [de ex-man] (hierna te noemen: [de ex-man]), de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. A. Quispel tot bewindvoerder (hierna te noemen: de bewindvoerder).
Bij vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 20 februari 2002 is de toepassing van schuldsaneringsregeling zowel ten aanzien van [verzoekster] als [de ex-man] beëindigd, met aanstelling van mr. C. van Steenderen-Koornneeff tot rechter-commissaris en met benoeming mr. A. Quispel tot curator.
Bij verzoekschrift ingekomen ter griffie van het hof op 25 februari 2002 heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis en heeft zij verzocht dit te vernietigen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2002, waarbij zijn verschenen: [verzoekster], [de ex-man] en de curator voornoemd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. [verzoekster] heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte ten aanzien van haar de toepassing
van de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd.
2. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [verzoekster] en [de ex-man] gehuwd zijn geweest in gemeenschap van goederen. Op 21 december 2001 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. [verzoekster] heeft de haar opgelegde boedelbijdrage vanaf het moment dat partijen gescheiden van elkaar leven op de boedelrekening voldaan. [de ex-man] heeft zijn inkomsten boven het door de rechter-commissaris vrijgelaten bedrag niet aan de boedel afgedragen en heeft zich derhalve niet gehouden aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
3. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [de ex-man] beëindigd omdat hij zijn verplichtingen niet nakwam en ten aanzien van [verzoekster] in het vonnis overwogen dat ofschoon, gelet op de rapportage van de bewindvoerder, moet worden aangenomen dat [verzoekster] geen verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen door [de ex-man] van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, deze regeling ook ten aanzien van haar dient te worden beëindigd.
4. [verzoekster] richt een grief tegen de overweging van de rechtbank in de tussenbeschikking van 2 januari 2002 waarnaar het vonnis van 20 februari 2002 verwijst, dat het niet mogelijk is dat de huwelijksgemeenschap van haar en [de ex-man] in twee verschillende regimes vallen en dat de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap niet kan plaatsvinden vanwege de beschikkingsonbevoegdheid van de beide partijen.
5. Het overweegt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat ten aanzien van [verzoekster] zich niet een der in artikel 288 Fw. genoemde gronden tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling voordoet. De vraag is of de beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar thans ex-echtgenoot in verband met de bepaling van artikel 63 der Faillissementswet ertoe leidt, dat ook ten aanzien van [verzoekster] de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd, waardoor zij van rechtswege in staat van faillissement komt te verkeren. Het hof is van oordeel dat zulks niet het geval is. Door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand voordat [de ex-man] in staat van faillissement kwam te verkeren, is het karakter van de huwelijksgemeenschap veranderd in die zin, dat er sprake is van een ontbonden
gemeenschap die voor verdeling vatbaar is. Zowel de curator als de bewindvoerder kunnen conform artikel 3:180 BW verdeling van de ontbonden gemeenschap vorderen, met dien verstande dat de crediteuren die een verhaalsrecht hebben op de ontbonden gemeenschap conform artikel 3:193 BW zich tegen de verdeling kunnen verzetten indien zij door de verdeling benadeeld worden. De conclusie is dan ook dat de rechtbank ten onrechte de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] heeft beëindigd. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] dient te worden voortgezet.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 20 februari 2002, voor zover gewezen ten aanzien van [verzoekster];
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] dient te worden voortgezet;
verwijst de zaak naar de rechtbank Dordrecht ter voortzetting van die regeling;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Hehemann en Schaafsma uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
coll.