ECLI:NL:GHSGR:2001:AF0046

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/828
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • A. Welbedacht
  • J. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling en verplichtingen van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 december 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellant, X., had in eerste aanleg een schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen, maar deze werd op 11 oktober 2001 beëindigd. De rechtbank oordeelde dat X. toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, met name door het niet afdragen van inkomen boven het vrij te laten bedrag. X. heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij verzocht om de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2001 heeft X. zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij tekort was geschoten in zijn verplichtingen. Het hof heeft de stukken en het verhandelde ter zitting beoordeeld. Het hof concludeerde dat X. op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij bewust minder had afgedragen dan hij moest. Dit werd ondersteund door de beschikking van de rechter-commissaris van 7 juni 2000, waarin het vrij te laten inkomen was vastgesteld.

Daarnaast is er een nieuwe schuld aan de fiscus ontstaan door fiscale bijtelling voor een lease-auto die door X. werd gebruikt. Het hof oordeelde dat X. niet had aangetoond dat er een noodzaak was voor het privégebruik van de auto en dat hij had moeten overleggen met de bewindvoerder over de fiscale consequenties. Het hof heeft het standpunt van X. verworpen en geoordeeld dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd.

Uitspraak

Gerechtshof te 's-Gravenhage
tweede civiele kamer
X.,
Wonende te P.,
Appellant,
procureur: mr. E. Grabandt
Het geding
Bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 14 maart 2000 is ten aanzien van X. de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard met benoeming van mr. C.A.M. Nijhuis tot bewindvoerder.
Bij vonnis van 11 oktober 2001 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd en, met het oog op de daaruit van rechtswege voortvloeiende staat van faillissement, mr. mr. A.B.H.M. van Thiel tot rechter-commissaris en mr. C.A.M. Nijhuis, advocaat te Rotterdam, tot curator benoemd.
Bij verzoekschrift ingekomen ter griffie van het hof op 19 oktober 2001 heeft X. hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en het hof verzocht dit te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling zal worden voortgezet.
Bij brief van 22 november 2001, met bijlagen, heeft mr. Nijhuis voornoemd een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 26 november 2001 heeft X. de gronden van het hoger beroep aangevuld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2001, waarbij zijn verschenen: X., bijgestaan door mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam, mr. C.A.M. Nijhuis, haar medewerker de heer J.J. Beunder en mevr. Schreuders namens de Belastingdienst Rotterdam.
Beoordeling van het hoger beroep
1. X. heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd op grond van haar oordeel dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat hij een bovenmatige schuld heeft laten ontstaan.
2. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. Bij beschikking van 7 juni 2000 ex artikel 295 lid 3 Fw. heeft de rechter-commissaris het zogenaamde vrij te laten inkomen van X. vastgesteld f 1.513,93. X. heeft de bewindvoerder en de rechter-commissaris verzocht deze beschikking te wijzigen en het vrij te laten inkomen te vermeerderen. Daarbij heeft X. een beroep gedaan op een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 november 1999, dat is gepubliceerd op de WSNP jurisprudentiedatabank van de Raad voor de Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch onder registratienummer R9900616.
De bewindvoerder heeft het verzoek van X. niet overgenomen, aangezien X. haar niet voorzag van noodzakelijke stukken waaruit met name het inkomen van zijn echtgenote bleek. De rechter-commissaris heeft X. bij schrijven van 21 maart 2001 laten weten het standpunt van de bewindvoerder te onderschrijven.
3. Bij schrijven van 31 augustus 2000 heeft de bewindvoerder X. laten weten dat haar uit een salarisspecificatie was gebleken dat zijn bruto maandsalaris f 7.000,- bedroeg, maar dat dit geen reden was om een nieuwe beslissing ex artikel 295 lid 3 Fw. te verzoeken omdat de omstandigheid dat het inkomen hoger was niets veranderde aan de hoogte van het vrij laten inkomen, en er geen wijziging was opgetreden in de kosten.
Bij brief van 21 maart heeft de rechter-commissaris X. laten weten nauwkeurige gegevens te willen ontvangen ontrent zijn inkomen en dat van zijn echtgenote om aan de hand daarvan een nieuwe beschikking ex artikel 295 lid 3 Fw. af te geven.
X. heeft hierop slechts door hem zelf gemaakte berekening aan de bewindvoerder gezonden, welke niet te waren verifiëren aangezien de onderliggende stukken ontbraken.
X. heeft geweigerd het bedrag dat hij boven het op 7 juni 2000 vastgestelde vrij te laten bedrag ontving volledig aan de boedel af te dragen. De achterstand in de boedelbijdrage bedroeg op 31 augustus 2001 f20.099,45.
4. Gelet op de duidelijke inhoud en opbouw van de beschikking van de rechter-commissrais van 7 juni 2000, de brief van de bewindvoerder van 31 augustus 2000 en de nadere berekening in de brief van de rechter-commissaris van 21 maart 2001 en mede gelet op de indruk die het hof ter zitting van X. heeft gekregen, moet worden aangenomen dat X. wist welk bedrag hij maandelijks na aftrek van het vrij te laten inkomen diende af te dragen en dat hij bewust minder heeft afgedragen dan waartoe hij verplicht was. Het hof is met de rechtabnk van oordeel dat zolang de van kracht zijnde beschikking van de rechter-commissaris niet is gewijzigd door een zolang van de kracht zijnde beschikking van de rechter-commissaris niet is gewijzigd door een latere beschikking. X. daaraan is gebonden en hij zijn inkomen minus het door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag aan de boedel dient af te dragen. Voldoende is komen vast te staan dat zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris X. herhaaldelijk, doch tevergeefs hebben verzocht om de stukken over te leggen, die noodzakelijk werden geacht voor een wijziging van de beschikking van de rechter-commissaris.
5. Voorts is gebleken dat er een nieuwe schuld aan de fiscus is ontstaan ten gevolge van fiscale bijtelling voor de door X. gebruikte lease-auto. De belastingdienst heeft een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2001 opgelegd van f6.327,-. Een fiscale bijtelling is pas van toepassing wanneer de auto voor meer dan 1.000 kilometer voot privé-doeleinden wordt gebruikt.
De bewindvoerder heeft X. bij schrijven van 6 juli 2000 laten weten dat zij de fiscale bijtelling niet aanvaard acht. X. heeft hiertegen verweerd onder verwijzing naar het voornoemde arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Verder heeft hij gesteld dat ook zijn echtgenote voor haar werk -zij is werkzaam als oproepkracht in een ziekenhuis- van de auto gebruik heeft gemaakt. X. heeft ter zitting erkend dat de auto ook is gebruikt voor een vakantie naar Frankrijk.
6. Het hof verwerpt het standpunt van X. dat geen nieuwe schuld is ontstaan. Het had op de weg van X. gelegen om over het privé-gebruik van de auto eerst met de bewindvoerder contact te treden, gelet op de hem bekende fiscale consequenties voor de boedel. Ook is het hof met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van een noodzaak voor het gebruik van voornoemde auto voor privé-doeleinden en dat uit voornoemd arrest niet blijkt welke overwegingen het hof te Den Bosch ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat bij de bepaling van de batalingscapaciteit in dat geval met de fiscale bijtelling rekening wordt gehouden. Reeds hierom kan een beroep op dat arrest X. niet baten.
7. Gelet op het bovenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat X. toerekenbaar tekort is geschoten in zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat hij een bovenmatige schuld heeft doen ontstaan. Het bestreden vonnis dient derhalve te worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigd het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 11 oktober 2001.
Dit arrest gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Welbedacht en Schaafsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.