Rolnummer 2200247200
parketnummers 1003002700 en 1003235999
datum uitspraak 10 mei 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 21 augustus 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen)
op 6 december 1962,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting
"De Schie" te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2001.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaardingen en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3,4 5, tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1.
hij meermalen telkens,
in de periode van 1 januari 1999 tot en met 4 februari 2000 per vliegtuig vanuit Curaçao te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht handelshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 4 februari 2000 te Rotterdam en Schiphol (gemeente Haarlemmermeer),
heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, immers heeft hij, verdachte, van een groep samenwerkende personen deel uit gemaakt, welke groep personen bestond uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6],
welke organisatie voormeld oogmerk had, te weten
-het (meermalen) opzettelijk vanuit Curaçao per vliegtuig binnen het grondgebied ven Nederland brengen van handelshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne (een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I) en
-het meermalen opzettelijk afleveren en/ of verstrekken en/ of verkopen van (handels)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne (een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I);
3.
hij op 04 februari 2000 te Rotterdam in een woning gelegen aan de [P-straat] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 18 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 04 februari 2000 te Rotterdam
een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder sub 3 van die wet in de vorm van
-een pistool van het merk F.N.-Brouwning, model High Power, kaliber 9 mm, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 3 april 1999 te Rotterdam, op de openbare weg, de Vierhavensstraat,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk F.N.-Browning, model 10, kaliber 7.65 millimeter, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in
de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het begrip van de verdachte ten tijde van de verhoren door de politie na 14 februari 2000 en 16 februari 2000 zodanig was dat hij in staat moest worden geacht de hem gestelde vragen te begrijpen. De raadsman betoogt dat de verhoren van de verdachte door de politie vanaf 14 februari 2000 niet voor bewijs mogen worden gebruikt, omdat de verdachte niet in staat was de hem gestelde vragen te beantwoorden.
Het hof verwerpt dit omdat het door de raadsman gestelde niet aannemelijk is geworden. Het hof let hierbij met name op het rapport van neuroloog A.H.C. Geerlings. Voorts zijn de door de verdachte afgelegde verklaringen bij de politie gedetailleerd van aard en heeft de verdachte telkens verklaard geestelijk en lichamelijk in staat te zijn de vragen te beantwoorden. Bovendien worden gedeelten van de door de verdachte afgelegde verklaringen op een later tijdstip bij de rechter-commissaris door getuigen bevestigd, hetgeen de betrouwbaarheid van de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen versterkt.
Ten slotte wil het feit dat de verdachte zich bij de rechtercommissaris niet in staat voelde om een verklaring af te leggen, niet zeggen dat de verdachte ook bij de politie niet in staat zou zijn geweest verklaringen af te leggen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feiten 4 en 5: Handelen in strijd met artikel 26 Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het vervoeren van cocaïne van Curaçao naar Nederland en het in de handel brengen van die verdovende middelen. Verdachte en/of zijn medeverdachte haalden de drugskoeriers op van Schiphol, namen de bolletjes van de koeriers in ontvangst en verkochten de drugs. Tevens betaalde verdachte de koeriers. De koeriers verbleven in een door hem gehuurde woning in Rotterdam. Verdachte heeft zich aldus in georganiseerd verband beziggehouden met de invoer van en handel in harddrugs.
De internationale drugshandel waaraan verdachte heeft deelgenomen vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Het brengt schade toe aan de volksgezondheid omdat het invoeren en op de markt brengen van harddrugs de in Nederland bestaande drugsverslaving in stand houdt en stimuleert. Voorts is bekend dat de handel in harddrugs gepaard gaat met diverse vormen van andere criminaliteit.
De invoer van en de handel in dergelijke hoeveelheden verdovende middelen is uitermate lucratief, waarbij de deelnemers aan die handel zich over het algemeen uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke schade die wordt veroorzaakt.
Naast de invoer van harddrugs heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne van ongeveer 18 gram. Tot slot heeft verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds eerder is veroordeeld terzake van misdrijven, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte onder meer aangevoerd dat de leiders van de criminele organisatie op Curaçao vrijuit dreigen te gaan. Van een actieve opsporing van [medeverdachte] is volgens de verdediging geen sprake nu het openbaar ministerie op Curaçao de andere hoofdverdachten aldaar ongemoeid laat met als gevolg dat in dat geval sprake is van grote rechtsongelijkheid. De raadsman van de verdachte voert aan dat mitigering van de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde straf op zijn plaats zou zijn.
Het hof verwerpt dit verweer, omdat hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel noch schending van enig ander bij een behoorlijke procesvoering in acht te nemen beginsel. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat naar mededeling van de advocaat-generaal [medeverdachte] internationaal gesignaleerd is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 140 (oud) en 140 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet alsmede op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerleging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door
Mrs Wurzer, Van Strien en Van Bellen,
In bijzijn van de griffier mr Prinsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 mei 2001.