ECLI:NL:GHSGR:2001:AE0319

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1004012199
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. Gerritzen
  • A. Stoker-Klein
  • J. Teulings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met hakmes in relationele sfeer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 mei 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte, geboren in China in 1971 en thans gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen, heeft het slachtoffer met een hakmes ernstig verwond, wat leidde tot een levensbedreigende situatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, zoals blijkt uit een rapport van het Pieter Baan Centrum, waarin wordt geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De deskundigen hebben geadviseerd om de verdachte ter beschikking te stellen met verpleging, maar het hof heeft geoordeeld dat dit niet mogelijk is gezien de onduidelijke verblijfsstatus van de verdachte en de kans op effectieve behandeling.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, maar het hof heeft besloten dat deze straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd naar vier jaar en zes maanden, met de aanbeveling dat de verdachte op een begeleidingsafdeling van een gevangenis wordt geplaatst, waar aandacht wordt besteed aan zijn problematiek. Het hof heeft ook het inbeslaggenomen hakmes onttrokken aan het verkeer, aangezien dit voorwerp is gebruikt bij het gepleegde feit. De uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsorde, waarbij de veiligheid van de samenleving voorop staat.

Uitspraak

rolnummer 2200009101
parketnummer 1004012199
datum uitspraak 23 mei 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 28 november 2000 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (China) op [...] 1971,
thans gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen Unit II te 's-Gravenhage.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 5 maart 2001 en 11 mei 2001. Met inachtneming van en onder verwijzing naar het in kopie aan dit arrest gehechte tussenarrest van 19 maart 2001, is het hof voorts het navolgende van oordeel.
2. Strafmotivering
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens is gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij tussenarrest van 19 maart 2001 heeft het hof het onderzoek heropend en geschorst en de advocaat-generaal verzocht om mede gezien de huidige onduidelijke verblijfsstatus van de verdachte nadere inlichtingen te verstrekken over de effectiviteit van een eventuele behandeling van de verdachte in het kader van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Tevens heeft het hof aangegeven dat het door de advocaat-generaal nader wenst te worden geïnformeerd omtrent methoden van behandeling van de verdachte tijdens detentie alsmede de mate van effectiviteit van deze behandelmethoden, indien nader zou komen vast te staan dat een behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling geen reële optie is.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2001 heeft de advocaat-generaal aan het hof en de raadsman van de verdachte een korte schriftelijke weergave overgelegd van het gesprek dat hij heeft gehad met mrs De Vries en Van Aaken op 10 april 2001, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2001 gevorderd dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 j aren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, één van de ernstigste geweldsdelicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Een delict als het onderhavige draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. De verdachte heeft met zijn handelwijze een bijzonder grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Als gevolg van het optreden van de verdachte is het slachtoffer zwaar gewond geraakt en was haar leven ernstig in gevaar. Het slachtoffer zal zowel fysiek als psychisch nog zeer lange tijd de nadelige gevolgen van verdachtes handelen ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op het rapport betreffende verdachte van 8 augustus 2000, opgesteld en ondertekend door A.A.R. de Kom en M.D. van Ekeren, beiden psychiater en A.J. de Groot, psycholoog, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als conclusie:
'Onderzochte was ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit – indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.'
als advies (pagina's 37 en 38) - onder meer -:
'De kern van de problematiek van betrokkene wordt gevormd door een extreem laag zelfgevoel waarin voortdurende waardering van in de omgeving aanwezige anderen noodzakelijk is, gekoppeld aan een extreme angst voor verlating.
Omtrent de kans op herhaling van delicten soortgelijk aan het tenlastegelegde kan worden gesteld dat deze ons inziens groot is: de woede op het slachtoffer, die ook verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn detentie, is onverminderd aanwezig. Wij achten de kans groot dat betrokkene bij een breuk in een eventuele volgende relatie opnieuw tot een delict als het onderhavige komt; gezien zijn stoornis wordt zijn hevige woede op een partner bij een (dreigende) verlating snel gewekt. Gelet op het bovenbeschreven recidivegevaar adviseren wij aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Of het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opportuun is, nu betrokkene niet de Nederlandse nationaliteit bezit en uitzetting mogelijk is, staat niet aan ons ter beoordeling. Vanuit gedragskundig oogpunt achten wij terbeschikkingstelling met verpleging aangewezen.
Op grond van de hierboven weergegeven conclusie van deze rapportage, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde aan de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof is met de bovengenoemde deskundigen verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, van oordeel dat vanuit gedragskundig oogpunt terbeschikkingstelling met verpleging aangewezen is. Het hof stelt evenwel vast dat gelet op de door de advocaat-generaal verstrekte informatie niet te verwachten is dat in het kader van een terbeschikkingstelling de aangewezen effectieve behandeling aan de verdachte kan worden gegeven. Eveneens moet, gelet op die informatie van de advocaat-generaal, een effectieve behandeling op grond van artikel 41 van de Penitentiaire Maatregel juncto artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 15, vijfde lid van de Penitentiaire Beginselenwet onwaarschijnlijk worden geacht.
Gelet op het bovenstaande zal het hof de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur en hierbij niet de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging gelasten.
De in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf doet onvoldoende recht aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden. Het is op deze grond dat het hof met de advocaat-generaal van oordeel is dat een zwaardere gevangenisstraf dient te worden opgelegd dan door de eerste rechter is bepaald. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof rekening gehouden met de naar verwachting geïsoleerde positie van de chinees sprekende verdachte tijdens zijn detentie.
Het hof zal daarbij aanbevelen dat de verdachte zal worden geplaatst op een begeleidingsafdeling van een gevangenis als vermeld in de door de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 mei 2001 overgelegde notitie en dat in de individuele begeleiding aandacht wordt besteed aan en zo mogelijk behandeling wordt gegeven voor zijn problematiek als omschreven op pagina's 37 en 38 van het onder 2 genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
3. Beslag
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een hakmes met toegekend nummer TOO 1, zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezen verklaarde feit is begaan, en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
4. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
5. BESLISSING
Het hof:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIERJAREN EN ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Beveelt aan dat de verdachte zal worden geplaatst op een begeleidingsafdeling van een gevangenis als vermeld in de door de advocaat-generaal overgelegde notitie, welke in dit arrest is gevoegd, en dat in de individuele begeleiding aandacht wordt besteed aan en zo mogelijk behandeling wordt gegeven voor zijn problematiek als omschreven op pagina's 37 en 38 van het onder 2 genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een hakmes met toegekend nummer TOO 1.
Dit arrest is gewezen door mrs Gerritzen, Stoker-Klein en Teulings, in bijzijn van de griffier mr Kleijne.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 mei 2001.