Rolnummer 2200224400
parketnummer 1004009199
datum uitspraak 5 april 2001
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 25 juli 2000 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) op [...] 1968,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2001.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend dewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hij op 02 oktober 1999 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, die [slachtoffer] met een mes, in het lichaam heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezen verklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit een dissociatieve reactie, waardoor het tenlastegelegde feit de verdachte niet, dan wel in mindere mate, kan worden toegerekend, hetgeen tot uitdrukking dient te komen in de hoogte van de sanctie.
Het hof heeft kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (Psychiatrische Observatiekliniek van het gevangeniswezen) te Utrecht, d.d. 7 juni 2000 betreffende de verdachte, opgemaakt door C. Moerland, psycholoog en J. Loerakker, psychiater alsmede op het rapport betreffende verdachte van 14 januari 2000, opgesteld door D. van der Meer, forensisch psychiater en op het voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland arrondissement Den Haag van 8 februari 2000, opgemaakt en ondertekend door Drs. H. Friele, unitmanager en R. Nijhove, reclasseringswerker. Voorts heeft het hof kennis genomen van het rapport betreffende verdachte van 8 februari 2001 van dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog.
Geen van deze deskundigen komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat op grond daarvan zou moeten worden geoordeeld dat het tenlastegelegde verdachte niet kan worden toegerekend.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Het rapport van dr. J.J. Baneke houdt onder meer in dat verdachte iemand is die een zogeheten passief-agressieve persoonlijkheidsstructuur heeft ontwikkeld, waarvan het belangrijkste kenmerk is dat er niet op een adequate wijze met normale boosheid en agressie omgegaan kan worden, dat dergelijke gevoelens meestal opgekropt worden of op indirecte wijze geuit worden, terwijl bij toename van stress uiteindelijk dikwijls een impulsdoorbraak (bijvoorbeeld agressief gedrag) plaatsvindt.
Het hof neemt de conclusie van dit rapport - kort gezegd daarop neerkomende dat het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend - over en maakt deze tot de zijne. Het hof zal hiermee rekening houden bij de bepaling van de strafmaat.
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn vrouw met een mes meermalen in haar lichaam gestoken, onder meer in haar hals, buik en bovenlichaam. Aldus handelend heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, één van de ernstigste geweldsdelicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Mede gelet op het feit dat verdachte het onderhavig strafbaar feit heeft gepleegd op klaarlichte dag, op de openbare weg op een plaats waar veel mensen aanwezig waren, draagt een delict als het onderhavige een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. De verdachte heeft met zijn handelwijze een bijzonder grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Als gevolg van het optreden van verdachte is het slachtoffer zwaar gewond geraakt en was haar leven serieus in gevaar. In de brief van 20 april 2000 van LM.M. Vogels, chirurg-traumatoloog in het Academisch Ziekenhuis Rotterdam wordt met betrekking tot het letsel van het slachtoffer vermeld: "Een aantal steekwonden was van levens bedreigende aard. Met name de steekwonden waarbij de rechterhartkamer werd doorboord en de lever ernstig werd geraakt, leidden tot een diepe shock, waardoor zuurstoftekort voor het gehele lichaam ontstond, zich uitende in ernstige hersenbeschadiging. Door adequaat ingrijpen is het onverwijld overlijden van patiënte te nauwer nood voorkomen”.
Het slachtoffer heeft na haar verblijf in het ziekenhuis nog geruime tijd in een revalidatiecentrum verbleven en zal zowel fysiek als psychisch nog zeer lange tijd de nadelige gevolgen van verdachtes handelen ondervinden.
Onder deze omstandigheden kan slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doen aan de ernst van het feit. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep slechts in beperkte mate blijk heeft gegeven van inzicht in het leed dat hij het slachtoffer heeft berokkend. Ook nu het hof rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, is het van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden. Het is op deze grond dat het hof met de advocaat-generaal van oordeel is dat een zwaardere straf dient te worden opgelegd dan door de eerste rechter is bepaald.
Het rapport van dr. J.J. Baneke houdt onder meer in, kort en zakelijk weergegeven: "Hoewel de kans op recidive door de specifieke aard van de gebeurtenissen als betrekkelijk gering kan worden ingeschat, zijn er toch elementen die de kans op herhaling kunnen vergroten.".
Dr. J.J. Baneke adviseert in zijn rapport verdachte te laten behandelen in verband met zijn gebrek aan assertiviteit en zijn passief-agressieve persoonlijkheidsstructuur. Een dergelijke behandeling zou eventueel plaats kunnen vinden binnen het kader van een voorwaardelijk deel van de straf. Hoewel het hof op zichzelf positief staat ten opzichte van een behandeling van verdachte, is het hof van oordeel dat - gelet op artikel 14a, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht - een deels voorwaardelijke straf geen recht doet aan de ernst van het feit. Een eventuele behandeling van verdachte zou ook kunnen plaatsvinden binnen het kader van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Op grond van bovenstaande overwegingen is het hof van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Verburg, Noordam en Gerretsen- Visser, in bijzijn van de griffier mr Kleijne.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2001.