rolnummer 2200242400
parketnummer 0992577500
datum uitspraak 9 maart 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage van 14 september 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [...] (Nederlandse Antillen) op [...] 1961,
thans gedetineerd in het penitentiair complex Scheveningen,
Huis van Bewaring (Unit 4) te 's-Gravenhage.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2001.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit
arrest.
3. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1.
hij op 26 mei 2000 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes meermalen heeft gestoken in de buik van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 mei te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes heeft gestoken in de buik van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte nimmer de bedoeling heeft gehad iemand te doden en moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag. Gezien de verklaringen van alle betrokkenen is bewijsbaar dat hij [slachtoffer] slechts eenmaal heeft gestoken in een soort reflexbeweging en na realisatie daarvan is hij vrijwillig teruggetreden, aldus zijn raadsvrouw.
Het hof verwerpt dit verweer.
Gelet op de plaats waar de verdachte de beide slachtoffers heeft gestoken (de buik), de grootte van het mes (een lemmet van 20 cm en een heft van 10 cm), de omvang van het toegebrachte letsel en de kracht waarmee is gestoken - het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] is door de messteek bijna doorboord - heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers door de messteken dodelijk zouden worden verwond en was aldus zijn opzet voorwaardelijk op dat gevolg gericht.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair en 2 primair: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Mede gelet op de over de verdachte uitgebrachte rapporten van R.H.J. Winter, psychiater, d.d. 24 augustus 2000 en E.S.J. Roorda-de Man, gezondheidszorgpsycholoog, d.d. 26 juli 2000, die beiden tot de conclusie komen dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, indien bewezen, hem volledig kunnen worden toegerekend, is volgens het hof geenszins aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een tijdelijke verminderde toerekeningsvatbaarheid resulterend in een black-out.
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van voorarrest en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen als nader in het vonnis omschreven. Voorts zijn schadevergoedingsmaatregelen als nader in het vonnis omschreven opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis, dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen zullen worden opgelegd zoals in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn toenmalige vriendin en haar zoon met een mes in de buik gestoken, nadat zijn toenmalige vriendin verdachte op rechtmatige wijze de deur had gewezen vanwege een door verdachte begane misdraging.
Tengevolge van de messteken moesten beide slachtoffers meermalen worden geopereerd en een langdurige ziekenhuisopname ondergaan. Nog steeds ondervinden zij de gevolgen van verdachtes handelen, waarbij er voor beiden waarschijnlijk blijvend lichamelijk letsel zal zijn en ook psychisch letsel.
Het hof heeft gelet op de inhoud van de rapporten van de psychiater drs R.J.H. Winter van 24 augustus 2000 en het rapport van de psycholoog drs E.S.J. Roorda-de Man van 26 juli 2000. Genoemde gedragsdeskundigen concluderen in de rapporten dat de feiten aan verdachte ten volle kunnen worden toegerekend.
Het hof heeft tevens gelet op het voorlichtingsrapport van de stichting reclassering Nederland te Den Haag van 1 juli 2000.
Het hof houdt tevens rekening met het ter terechtzitting in hoger beroep gebleken schuldbesef bij verdachte en zijn spijtgevoelens en het feit dat verdachte niet eerder veroordeeld is terzake van soortgelijke feiten. Het hof vindt daarin aanleiding om de door de advocaat-generaal gevorderde straf, die recht zou doen aan de ernst van de gepleegde feiten, met een jaar te verminderen.
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zwart keukenmes, moet worden verbeurdverklaard, aangezien de feiten met behulp van dit voorwerp zijn begaan. Ingeval het mes zou toebehoren aan het slachtoffer [slachtoffer], gaat het hof ervan uit dat deze dit mes niet meer terug zou willen hebben.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
11. Vorderingen tot schadevergoeding en schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f. 14.273,-- (het hof leest f. 14.173,--).
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij deels betwist.
De post ziekenhuiskosten (f 2.500,--) acht het hof voor de helft toewijsbaar aangezien het hof een bedrag van f 25,-- per dag voor deze extra voorzieningen redelijk en billijk acht. De post "reiskosten familie" (f 1.349,--) wijst het hof af nu dit geen schade betreft die door het slachtoffer zelf is geleden.
De benadeelde partij heeft slechts aangetoond dat door deze tot een bedrag van f 11.574,-- schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot eerder genoemd bedrag worden toegewezen.
Tenslotte dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f. 21.331,--.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij deels betwist.
De post ziekenhuiskosten (f 4950,--) acht het hof voor de helft toewijsbaar aangezien het hof een bedrag van f 25,-- per dag voor deze extra voorzieningen redelijk en billijk acht.
De post "reiskosten familie" (f 1.346,--) wijst het hof af nu dit geen schade betreft die door het slachtoffer zelf is geleden.
De benadeelde partij heeft slechts aangetoond dat door deze tot een bedrag van f 17.510,-- schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot eerder genoemd bedrag worden toegewezen.
Blijkens de voegingsformulieren betreft de gevorderde immateriële schade slechts een voorschot. De vorderingen tot vergoeding van de overige immateriële schade zullen de benadeelde partijen derhalve bij de burgerlijke rechter aanhangig moeten maken.
Tenslotte dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit toegebrachte schade ten bedrage van f. 11.574,-- (elfduizend vijfhonderd en vierenzeventig gulden) en dat de verdachte de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het onder 2 primair bewezenverklaarde feit toegebrachte schade ten bedrage van f. 17.510,-- (zeventienduizend vijfhonderdtien gulden) en dat de verdachte de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd een zwart keukenmes.
Legt voorts aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van f. 11.574,-- (elfduizend vijfhonderdvierenzeventig gulden) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van honderd dagen.
Legt voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van f. 17.510,-- (zeventienduizend vijfhonderdtien gulden) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van honderdtien dagen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van f 11.574,-- (elfduizend vijfhonderdvierenzeventig gulden) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij en wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van f 17.510,-
(zeventienduizend vijfhonderdtien gulden) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij en wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partijen de vorderingen tot vergoeding van de overige immateriële schade bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mrs Von Brucken Fock, Korvinus en Van Bellen, in bijzijn van de griffier Van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 maart 2001.
De raadsheren Korvinus en Van Bellen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.