ECLI:NL:GHSGR:2001:AB2551

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/745
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen een appellant en de Gemeente Bleiswijk

In deze zaak heeft [appellant] bij dagvaarding van 28 januari 1994 voor de rechtbank te Rotterdam gevorderd de overeenkomst van 7 juli 1993, gesloten tussen hem en de Gemeente Bleiswijk, te vernietigen. De rechtbank heeft deze vordering bij vonnis van 8 januari 1998 afgewezen. [Appellant] is vervolgens in hoger beroep gegaan. Tijdens de zitting op 12 maart 2001 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De Gemeente had eerder een bouwvergunning voor een woning geweigerd, maar verleende later een vergunning zonder voorwaarden. De overeenkomst die [appellant] met de Gemeente had gesloten, verplichtte hem tot aanzienlijke investeringen, waaronder de verplaatsing van zijn bedrijfscentrum en de aanleg van een ontsluitingsbrug. [Appellant] stelde dat deze overeenkomst hem ten onrechte had gedwongen tot investeringen en dat hij belang had bij de vernietiging ervan, ook al was de overeenkomst inmiddels uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de door de Gemeente verbonden privaatrechtelijke voorwaarden aan de bouwvergunning in strijd waren met de Woningwet, waardoor de overeenkomst nietig was. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de overeenkomst nietig, waarbij de Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak: 26 april 2001
rolnummer: 98/745
rolnr. rechtbank: HAZA 94-575
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[naam appellant],
[woonplaats appellant],
appellant,
hierna te noemen:[appellant]
procureur: mr. P.J.L.J. Duijsens,
tegen
DE GEMEENTE BLEISWIJK,
zetelend te Bleiswijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
procureur: mr. D.M.C. Schuurmans.
Het geding
[Appellant] heeft bij dagvaarding van 28 januari 1994 voor de rechtbank te Rotterdam gevorderd (de artikelen 1,3,4 en 5 van) de overeenkomst van 7 juli 1993, gesloten tussen hem en de Gemeente te vernietigen met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. De rechtbank heeft die vordering bij vonnis van 8 januari 1998 afgewezen.
[Appellant] is bij exploot van 23 maart 1998 van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft daartegen bij memorie van grieven elf grieven aangevoerd, welke de Gemeente bij memorie van antwoord heeft bestreden. Partijen hebben vervolgens hun standpunten ter zitting van dit hof van 12 maart 2001 mondeling door hun procureurs doen toelichten aan de hand van pleitnotities. Van de pleitnotities van de procureur van de Gemeente maakt een handgeschreven pagina deel uit, waarvan de tekst per abuis is doorgehaald. Op verzoek van het hof en met toestemming van de Gemeente heeft [appellant] een copie van de bestemmingsplankaart en de planvoorschriften overgelegd. Partijen hebben tenslotte stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat bij de beoordeling van de grieven op grond van de onbetwiste stellingen van partijen en de door hen in het geding gebrachte producties uit van de volgende feiten:
1.1 [Appellant] heeft in oktober 1992 een tuinbouwbedrijf aan de [plaatsnaam vestiging tuinbouwbedrijf] gekocht. (Een van) de vorige eigena(a)r(en) was een zekere [naam vorige eigenaar], de bedrijfswoning aan de Hoekeindseweg 96 te Bleiswijk, die [naam vorige eigenaar] bij dat bedrijf in gebruik had, was niet bij de koop betrokken.
1.2 B en W van de Gemeente hebben bij besluit van 9 maart 1993 de door [appellant] gevraagde bouwvergunning voor een woning op het perceel geweigerd. Op het bezwaar van [appellant] tegen die weigering is niet beslist. De bestuursrechter heeft [appellant] niet ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de fictieve weigering van B en W.
Op een tweede bouwaanvraag hebben B en W bij besluit van 3 augustus 1993 een bouwvergunning verleend. In die bouwvergunning zijn geen voorwaarden opgenomen.
1.3 Tevoren, op 7 juli 1993, had de Gemeente met [appellant] een privaatrech-telijke overeenkomst gesloten, waarbij [appellant] zich op verbeurte van een boete van ƒ 250.000,-- jegens de Gemeente verbond onder meer om het bedrijfscentrum van zijn bedrijf te verplaatsen, een ontsluitingsbrug aan te leggen, 4000 m2 glas te realiseren en een op het bedrijf aanwezige salonwagen te verwijderen of te slopen. De Gemeente verbond zich om, na ondertekening van de overeenkomst, al het mogelijke te doen om de door [appellant] gevraagde bouwvergunning voor de nieuwe bedrijfswoning te verlenen.
In de aanbiedingsbrief bij de door hem getekende overeenkomst heeft [appellant] opgenomen dat hij het onterecht vindt dat voor het verlenen van de vergunning zo'n ingrijpende overeenkomst is geëist, dat hij geen andere weg ziet dan de overeenkomst te ondertekenen en dat hij dat heeft gedaan vanuit "de rug tegen de muur positie".
1.4 Volgens het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2e Herziening rustte op de gekochte grond de bestemming Agrarische doeleinden klasse A (AA). Artikel 3, lid 1,onder a en b, van de voorschriften bij dat plan houdt in dat bij een bedrijf één bedrijfs- of dienstwoning is toegestaan mits aan bepaalde minimum oppervlaktematen voor het bedrijfsterrein voldaan is en dat voor de bouw van een tweede bedrijfswoning vrijstelling kan worden verleend indien uit een daartoe uitgebracht advies blijkt dat een dergelijke tweede bedrijfs-woning voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is.
Het naar aanleiding van [appellant]s eerste vergunningaanvrage op verzoek van B en W door de Agrarische Adviescommissie bouw- en aanlegver-gunningen Zuid-Holland ("AABA") uitgebrachte advies van 28 januari 1993 hield in dat een (eerste) bedrijfswoning bij een door [appellant] te bouwen bedrijfsruimte voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk kan worden geacht na de aanleg van een ontsluitingsbrug, de bouw van 4000 m2 glas en de bouw van de bedrijfsruimte aan de huidige achterzijde.
2. [Appellant] heeft aan zijn vordering tot nietigverklaring cq vernietiging van de overeenkomst van 7 juli 1993 ("de overeenkomst") ten grondslag gelegd dat die overeenkomst in strijd is met de wet (de Woningwet), althans dat die door misbruik van bevoegdheid van de Gemeente tot stand is gekomen.
3. [Appellant] heeft desgevraagd ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat hij bij zijn vordering nog steeds belang heeft, ook al is de overeenkomst, waarvan hij nietigverklaring cq vernietiging vordert, inmiddels volledig uitgevoerd, omdat die overeenkomst hem ten onrechte heeft genood-zaakt investeringen te doen en de op het bedrijf aanwezige en door hem aan derden verhuurde salonwagen te verwijderen. Indien, aldus [appellant], komt vast te staan dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de wet zou hij niet langer aan de gestelde voorwaarden zijn gebonden, (van belang bij eventuele (her)plaatsing van een salonwagen) dan wel een betere positie verkrijgen bij een tegen de Gemeente gerichte vordering tot schadever-goeding. De Gemeente heeft dat belang ontkend en ter zitting een beroep op het ontbreken van belang gedaan.
Het hof acht de door [appellant] aangevoerde omstandigheden voldoende voor het vereiste procesbelang, nog daargelaten dat hij belang heeft bij de vernietiging van de te zijnen laste in het bestreden vonnis uitgesproken kostenveroordeling.
4. In grief VI voert [appellant] aan dat het verbinden van privaatrechtelijke voorwaarden aan de verlening van een bouwvergunning in strijd is met de wet en hij klaagt dat de rechtbank die ook in eerste instantie betrokken stelling ongemotiveerd heeft gepasseerd.
De grief is gegrond. Artikel 122 van de Woningwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat een gemeente geen rechtshandelingen naar burgerlijk recht kan verrichten ten aanzien van de onderwerpen waarin in hoofdstuk IV van die wet is voorzien. In hoofdstuk IV van de wet is onder meer de verlening van de bouwvergunning geregeld. De door de Gemeente met [appellant] tot stand gekomen overeenkomst is dan ook in strijd met deze wettelijke bepa-ling en dus nietig.
5. Nu grief VI slaagt behoeven de overige grieven geen bespreking. Het hof zal, met vernietiging van het bestreden vonnis, de vordering van [appellant] tot nietigverklaring van de overeenkomst toewijzen. De Gemeente zal in de kosten van de procedure in beide instanties worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
verklaart de overeenkomst tussen de Gemeente en [appellant] van 7 juli 1993 nietig;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure in beide instanties, aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak begroot op:
in eerste instantie ƒ 3.595,-- (ƒ110,-- aan verschotten, ƒ 290,-- aan vast recht en ƒ 3.195,--) aan salaris voor de procureur,
en in hoger beroep: ƒ 5.535,-- ( ƒ 60,-- aan verschotten, ƒ 475,-- aan vast recht en ƒ 5.100,-- aan salaris voor de procureur).
Dit arrest is gewezen door mrs. De Brauw, Jonkers en Boele, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2001, in bijzijn van de griffier.