ECLI:NL:GHSGR:2001:AA9963

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
695-R-00
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Schuering
  • A. van den Wildenberg
  • J. Hijmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en wijziging van alimentatieverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder en haar oudste dochter tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam, waarin de vader was vrijgesteld van het betalen van kinderalimentatie. De moeder en de oudste dochter hebben op 15 september 2000 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 18 juli 2000. De vader heeft op 21 november 2000 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 5 januari 2001 mondeling behandeld, waarbij de oudste dochter niet is verschenen.

De rechtbank had in 1986 de vader verplicht om kinderalimentatie te betalen voor zijn twee kinderen, die in 1981 en 1984 zijn geboren. De vader verzocht in 2000 om wijziging van de alimentatie, omdat zijn financiële situatie was verslechterd. De vader had zijn horecabedrijf verkocht en was in financiële problemen geraakt, wat leidde tot een aanvraag voor bijstandsverlening. De moeder en de oudste dochter betwisten de wijziging van de alimentatie en stellen dat de vader zijn verplichtingen niet serieus neemt.

Het hof oordeelt dat de vader aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds 1 juli 1998 niet in staat is om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Het hof concludeert dat de vader al het mogelijke heeft gedaan om zijn ondernemingen te laten slagen, maar dat dit niet is gelukt. De alimentatie wordt voor de periode van 1 juli 1998 tot 28 februari 2000 vastgesteld op nihil, en de eerdere beschikking van de rechtbank wordt voor deze periode vernietigd. Voor de overige periodes wordt de beschikking bekrachtigd. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak : 7 februari 2001
Rekestnummer : 695-R-00
Rekestnr. rechtbank : FA 99-9201
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
1. [naam moeder], en
2. [naam dochter],
beiden wonende te Schiedam,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder en [naam oudste dochter],
procureur mr. K.T.B. Salomons,
tegen
[naam vader],
wonende te [naam vader],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.G.J.L. van Scherpenzeel.
PROCESVERLOOP
De moeder en [naam oudste dochter] zijn op 15 september 2000 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 18 juli 2000.
De vader heeft op 21 november 2000 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder en [naam oudste dochter] is bij het hof een brief met bijlage(n) ingekomen, gedateerd 18 oktober 2000.
Op 5 januari 2001 is de zaak mondeling behandeld. [naam oudste dochter] is, hoewel daartoe behoor-lijk opge-roepen, niet in persoon versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Het hof rondt bedragen af op hele guldens.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 18 september 1986 heeft de rechtbank te Utrecht de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de op respectievelijk 24 oktober 1981 en 6 mei 1984 uit het huwelijk van de vader en de moeder geboren kinderen [naam oudste dochter] (thans meerderjarig) en [naam jongste dochter] bepaald op ƒ 300,- per maand per kind. Ingevolge de wettelijke indexering bedroeg de kinderalimentatie in 2000 ƒ 394,- per maand per kind.
De vader heeft op 4 januari 2000 de rechtbank te Rotterdam verzocht om, met wijziging van de bovengenoemde beschikking, de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juli 1998 te bepalen op nihil.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader toegewezen.
Ten aanzien van de vader.
De vader is geboren op 19 mei 1950. Hij is hertrouwd. Zijn huidige echtgenote heeft geen eigen inkomsten. Van februari 1999 tot 1 oktober 1999 heeft de vader leenbijstand ontvangen ten bedrage van ƒ 2.614,- netto per maand. Van 1 oktober 1999 tot 1 december 1999 heeft de vader een bijstandsuitkering ontvangen van ƒ 2.129,- per maand, inclusief vakantiegeld. In de periode van 1 december 1999 tot 1 december 2000 heeft de vader een inkomen uit arbeid ontvangen van circa ƒ 2.577,- netto per maand, exclusief vakantiegeld. Met ingang van 1 december 2000 is de vader werkzaam via uitzendbureaus en ontvangt hij een inkomen van circa ƒ 2.167,- per maand. Bij afzonderlijke beschikkingen van de rechtbank te Amsterdam van 28 februari 2000 is ten aanzien van zowel de vader als zijn echtgenote een definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, reden waarom de vader vanaf die datum een inkomen op bijstandsniveau naar de norm van een echtpaar ontvangt. De vader betaalt een huur van ƒ 619,- per maand, te verminderen met een maandelijkse huursubsidie van ƒ 306,-.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de alimentatie ten behoeve van de thans meerderjarige [naam oudste dochter] en de minderjarige [naam jongste dochter].
2. De moeder en [naam oudste dochter] verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot nihilstelling per 1 juli 1998, althans dit verzoek af te wijzen. De vader bestrijdt hun beroep en verzoekt de moeder en [naam oudste dochter] te veroordelen in de kosten van het geding (het hof leest: in hoger beroep).
3. De vader heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij op grond van gewijzigde omstandigheden sedert 1 juli 1998 niet langer in staat is de bij beschikking van 18 september 1986 vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat zijn inkomsten met ingang van die datum drastisch zijn verminderd.
4. De vader is zelfstandig ondernemer geweest. In 1995 heeft hij het horecabedrijf [naam bedrijf vader], waarin hij sinds 1980 werkzaam was, overgenomen van Interbrew Nederland B.V.. Teneinde de overname te kunnen financieren is de vader een lening bij Interbrew aangegaan, terwijl ook de maandelijkse huur voor het bedrijfspand aan Interbrew moest worden voldaan. De omzet van de onderneming is ten gevolge van de toenemende concurrentie in de buurt in de loop der jaren teruggelopen, hetgeen er uiteindelijk toe heeft geleid dat de vader in april 1998 genoodzaakt was zijn onderneming te verkopen. Van de opbrengst (circa ƒ 600.000,-) heeft de vader een schuld van ƒ 360.000,- aan Interbrew voldaan alsmede overige schulden, zodat er uiteindelijk een bedrag van circa ƒ 81.000,- resteerde. De vader heeft het restant geïnvesteerd in het door hem op 1 augustus 1998 gekochte en op 16 oktober 1998 geopende restaurant “[naam restaurant vader]”, een eenmanszaak. Omdat voldoende omzet uitbleef, in strijd met de op voorhand aan de vader verstrekte informatie, is aan de vader en zijn gezin met ingang van februari 1999 leenbijstand toegekend. Als gevolg van de hoog oplopende schulden - per 1 augustus 1999 circa ƒ 200.000,- - heeft de vader het restaurant vervolgens met ingang van 1 augustus 1999 gesloten.
5. Tussen de moeder en [naam oudste dochter] enerzijds en de vader anderzijds is in geschil de vraag of de vader zich, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen, had moeten onthouden van het opmaken van zijn vermogen en het starten van een risicovolle onderneming. De moeder en [naam oudste dochter] menen dat de vader op zijn minst een deel van het vermogen had kunnen reserveren en hij zich er bovendien van had dienen te vergewissen of er sprake was van een dermate levensvatbare onderneming dat hij in ieder geval gedeeltelijk aan zijn onderhoudsverplichting had kunnen voldoen omdat, zoals ter zitting is benadrukt, de kinderen ook waren gebaat bij een kleine bijdrage. De vader heeft het bovenstaande gemotiveerd betwist.
6. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof - op dezelfde gronden als de rechtbank - van oordeel dat de vader aannemelijk heeft gemaakt dat hij reeds vanaf 1 juli 1998 niet in staat is om de bij beschikking van 18 september 1986 vastgestelde kinderalimentatie te (blijven) voldoen. Vanaf die datum leeft de vader rond bijstandsniveau. Aannemelijk is, in tegenstelling tot hetgeen de moeder en [naam oudste dochter] beweren, dat de vader al het mogelijke heeft gedaan om zijn ondernemingen te laten slagen. Dat dat niet is gelukt treft niet alleen de kinderen. Ook de vader heeft hier, gelet op de uiteindelijke schuldsaneringsregeling, zeer nadelige gevolgen van. Dat de vader meer kan verdienen dan hij thans doet, acht het hof niet aangetoond. Hetgeen de partijen ieder voor zich nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking, omdat bespreking ervan niet tot een ander oordeel kan leiden. Omdat niet bekend is of de vader in de periode van 1 juli 1998 tot 28 februari 2000 enige bijdrage heeft voldaan zal het hof, teneinde een eventuele terugbetalingsverplichting te voorkomen, de alimentatie over die periode bepalen op hetgeen door de vader is betaald c.q. op hem is verhaald. Met ingang van 28 februari 2000 zal het hof de door de vader aan de moeder respectievelijk [naam oudste dochter] te betalen kinderalimentatie en bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie bepalen op nihil. Gelet hierop dient de bestreden beschikking, voor zover het de periode van 1 juli 1998 tot 28 februari 2000 betreft, te worden vernietigd en voor het overige te worden bekrachtigd.
7. Het hof ziet geen reden om, zoals door de vader is verzocht, de moeder en [naam oudste dochter] te veroordelen in de kosten van deze procedure en zal deze tussen de partijen compenseren.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver het de periode van 1 juli 1998 tot 28 februari 2000 betreft en in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik-king van de rechtbank te Utrecht van 18 september 1986 - de door de vader aan de moeder respectievelijk [naam oudste dochter] te betalen kinderalimentatie en bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie over respectievelijk de periode van 1 juli 1998 tot 28 februari 2000 en 24 oktober 1999 tot 28 februari 2000 op hetgeen door hem is betaald c.q. op hem is verhaald;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schuering, Van den Wildenberg en Hijmans, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 7 februari 2001.