ECLI:NL:GHSGR:2001:AA9950

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
301-H-00
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • A. van Rijnberk
  • M. Zeven-Postma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erkenning van het kind en rechtsmacht van de Nederlandse rechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het verzoek van de vader tot verklaring voor recht dat hij zijn kind rechtsgeldig heeft erkend. De vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in Frankrijk gewoond en is in 1991 een affectieve relatie aangegaan met de moeder, die de Kameroense nationaliteit heeft. Uit deze relatie is in Kameroen hun kind geboren. De vader heeft het kind in 1998 bij zich in Frankrijk laten wonen, waar hij hem opvoedt.

De vader verzoekt het hof te verklaren dat hij het kind rechtsgeldig heeft erkend op het moment van de geboorte. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat het kind door deze erkenning de Nederlandse nationaliteit zou verkrijgen. De bijzondere curator, benoemd door het hof, steunt het verzoek van de vader. De advocaat-generaal concludeert echter dat er onvoldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer is, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou hebben.

Het hof oordeelt dat de domiciliekeuze van de vader in Nederland en zijn inschrijving op een adres in Den Haag niet relevant zijn, aangezien de gewone verblijfplaats van de vader en het kind in Frankrijk ligt. Het hof stelt vast dat de vader de Nederlandse nationaliteit heeft en dat het kind, indien het verzoek wordt toegewezen, de Nederlandse nationaliteit zou hebben verworven. Dit raakt de Nederlandse openbare orde, waardoor het hof oordeelt dat er voldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer is en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De bestreden beschikking wordt vernietigd en het onderzoek wordt heropend voor verdere behandeling op een later tijdstip.

Uitspraak

Uitspraak : 24 januari 2001
Rekestnummer : 301-H-00
Rekestnr. rechtbank : 99-6497
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats vader], Frankrijk,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.S. Florijn.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [naam moeder],
wonende te [woonplaats moeder], Kameroen,
hierna te noemen: de moeder.
2. mevrouw mr. N.A. Klaarenbeek, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [het kind],
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
PROCESVERLOOP
De vader is op 4 mei 2000 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 maart 2000 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage, waarbij die rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard van het verzoek van de vader tot verklaring voor recht dat hij [het kind] rechtsgeldig heeft erkend kennis te nemen. De rechtbank is in verband met voornoemde beslissing voorbij gegaan aan het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator.
Op 14 juli 2000 is de bijzondere curator benoemd door dit hof.
Op 2 augustus 2000 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn de vader vergezeld van zijn procureur en de moeder alsmede [het kind] vergezeld van zijn bijzondere curator.
Op 24 november 2000 en op 4 december 2000 zijn bij het hof brieven van de procureur van de man ingekomen met bijlagen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast.
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is in Frankrijk geboren en heeft daar tot zijn tiende jaar gewoond. Vervolgens is hij naar Nederland verhuisd, waar hij zijn schoolopleiding en vervolgstudie heeft voltooid. Hij is op 7 mei 1971 gehuwd met mevrouw [naam echtgenote vader]. Sedert 1975 heeft hij voor verschillende organisaties (onder meer het ministerie van Buitenlandse Zaken) gedurende langere tijd in het buitenland gewerkt. In januari 1984 is hij voor een Franse maatschappij in Kameroen gaan werken en kwam steeds in de vakantieperioden naar Nederland.
In 1991 kreeg de vader een affectieve relatie met de moeder. Hij is vrij snel na hun kennismaking met haar gaan samenleven en hij onderhield haar, hetgeen hij nog steeds doet. Uit deze relatie is in Kameroen op 7 maart 1993 [het kind] geboren. De samenleving met de moeder en de zoon in Kameroen heeft voortgeduurd tot in 1996, toen de vader wegens ziekte naar Nederland is vertrokken. Daar heeft hij verbleven tot oktober 1997. Sedert augustus 1997 wonen de vader en zijn echtgenote officiëel gescheiden. Ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep had de vader nog geen echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt.
Sedert oktober 1997 heeft hij zich in Frankrijk gevestigd omdat hij daar huisvesting kon krijgen in een huis van zijn moeder. In juli 1998 is [het kind] met toestemming van de moeder bij de vader komen wonen en gaat sedertdien in Frankrijk naar school. De vader voedt hem op en verzorgt hem.
De moeder heeft de nationaliteit van Kameroen. Zij komt zo veel mogelijk op een toeristenvisum naar Frankrijk voor verblijf bij de vader en [het kind].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt het hof voor recht te verklaren dat hij [het kind] rechtsgeldig heeft erkend op het moment van zijn geboorte. De vader is van mening dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard van het verzoek van de vader kennis te nemen. Hij stelt zich dienaangaande op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat [het kind] door die erkenning de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen (bedoeld zal zijn: heeft verkregen). Daarnaast voert hij aan dat hij voor de onderhavige procedure domicilie heeft gekozen in Nederland en zich heeft laten inschrijven op het adres [adres vader] te Den Haag.
2. De bijzondere curator deelt het standpunt van de vader en voert daarnaast aan dat [het kind] bij haar domicilie heeft.
3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat wegens onvoldoende aanknoping met de rechtssfeer van Nederland aan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
4. Voor de beoordeling of er voldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer is acht het hof de domiciliekeuze in Nederland en het feit dat de vader zich op genoemd adres in Den Haag heeft laten inschrijven niet van belang. De vader heeft immers verklaard dat de gewone verblijfplaats van hemzelf en [het kind] in Frankrijk is en dat het Haagse adres de woning van vrienden betreft, waar hij logeert als hij af en toe in Nederland is.
5. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vader de Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij die ook op 16 juli 1992 en op 3 september 1993 had. Op grond daarvan acht het hof het aannemelijk dat hij die nationaliteit ook had ten tijde van de geboorte van [het kind]. Indien het verzoek van de vader wordt toegewezen brengt dat mee dat [het kind] op grond van artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap ten tijde van zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verworven. Zowel de vader als [het kind] zelf hebben er belang bij dat vast komt te staan of zulks het geval is. Deze vraag raakt de Nederlandse openbare orde. Het hof is daarom van oordeel dat het onderhavige verzoek voldoende aanknoping met de rechtssfeer van Nederland heeft, zodat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven.
6. Nu het hof bij beschikking van 14 juli 2000 een bijzondere curator over [het kind] heeft benoemd heeft de vader geen belang bij zijn tweede grief.
7. De man voert in hoger beroep voorts aan dat de rechtbank ten onrechte zijn inleidend verzoek niet heeft toegewezen en wenst dat het hof dat alsnog doet. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen van de zijde van de man en zal daarom het onderzoek heropenen.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende;
bepaalt dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt;
heropent het onderzoek en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt voortgezet op vrijdag 9 maart 2001 te 11.30 uur;
beveelt de griffier voor de voortgezette behandeling op voornoemde datum en tijd op te roepen:
mr. E.S. Florijn, en
mr. N.A. Klaarenbeek, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [het kind];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van Rijnberk en Zeven-Postma, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 24 januari 2001.