parketnummers 0903055498 en 0902865399
datum uitspraak 19 april 2000
tegenspraak
GECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 14 oktober 1999 in de strafzaak tegen
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2000.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1 subsidiair. dat hij op 27 oktober 1998 te Waddinxveen een vrouw genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij toen en daar opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] tegen de grond geduwd en is hij bovenop die [slachtoffer 1] gaan liggen en heeft hij die [slachtoffer 1] bij de keel gepakt en heeft hij haar opzettelijk dreigend toegevoegd: "ik vermoord je, nee ik vermoord je nog niet. Je doet eerst precies wat ik je zeg";
2. dat hij op 23 juni 1999 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van fl. 22.000,- toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3],
heeft gehandeld als volgt -zakelijk weergegeven-:
hij, verdachte belde aan bij de woning van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], vroeg naar [naam] (zijnde die [slachtoffer 3]) en zei, toen hij van [slachtoffer 2] had vernomen dat deze niet thuis was, dat [naam] bij hem, verdachte, schulden had voor
fl. 22.000,-, dat hij die nu wilde innen want anders zouden er rare dingen gebeuren, dat als [naam] niet zou betalen er ernstige dingen zouden gebeuren, dat zij [naam] absoluut niet mocht bellen, dat zij, [slachtoffer 2], de schuld kon vereffenen door met tien verschillende mannen naar bed te gaan, dat zij het sneller kon oplossen door vier keer met hem de liefde te bedrijven, en dat hij nu vast naar boven wilde komen, althans woorden van dergelijke dreigende aard en strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
- 1. subsidiair: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- 2. primair: Poging tot afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
Blijkens het op 31 maart 1999 door de als vaste gerechtelijke deskundige beëdigde psychiater A.L. [naam], ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde opgemaakte rapport is er bij de verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en theatrale trekken op basis van een stoornis in de ontwikkeling met in het verleden optredende sexuele stoornis, pseudologia fantastica en dissociatieve stoornis. De deskundige [naam] concludeert in dit rapport dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar is.
Op 3 april 2000 heeft de deskundige [naam] wederom een rapport opgemaakt dat zich tevens uitstrekt over het onder 2 tenlastegelegde. In dit rapport stelt [naam] opnieuw dat ten aanzien van de verdachte de diagnose persoonlijkheidsstoornis gesteld kan worden met antisociale en theatrale trekken, waarbij mede gelet op het beloop theatrale trekken overheersen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal laten behandelen zoals voorgesteld door de deskundige, psychiater A.L. [naam].
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een vrouw in haar eigen woning en in het bijzijn van haar zoontje en een neefje op gewelddadige wijze bedreigd met de dood. Daarnaast heeft de verdachte -gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis- geprobeerd om onder uiting van sexueel getinte dreigementen een hoog geldbedrag van een vrouw af te persen. De feiten als hiervoor omschreven leveren in het bijzonder bij de slachtoffers grote gevoelens van angst en onveiligheid op.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds meermalen is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het hiervoor genoemde rapport van 31 maart 1999, bevattende onder meer de conclusie dat de verdachte verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en het hiervoor bedoelde rapport d.d. 3 april 2000 en de daarop op de terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2000 gegeven toelichting van A.L. [naam], psychiater. Uit laatstbedoeld rapport en uit de ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt onder meer dat met betrekking tot het behandeladvies van belang is dat de verdachte tot op heden geen adequate behandeling heeft ondergaan en dat hij onvoldoende heeft geleerd om met optredende conflicten, problemen en spanningen om te gaan en daarvoor een zinvolle oplossing te zoeken. Naar de mening van de deskundige is een adequate behandeling dan ook noodzakelijk om de kans op herhaling te verminderen c.q. te voorkomen. Daarvoor komt in aanmerking een gestructureerde dagbehandeling waarbij door middel van structuur en training de verdachte geleerd kan worden om te gaan met spanningen en frustraties van het dagelijks leven. Naar de mening van de deskundige is dagbehandeling hiervoor de meest geëigende behandelvorm. Klinische behandeling in een psychiatrische kliniek dan wel in een t.b.s.-kliniek zal leiden tot aanpassing van de verdachte aan de omstandigheden aldaar met de neiging tot overaanpassing met onvoldoende therapeutisch resultaat.
Het hof is gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen de ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2000 door de verdachte geuite bereidheid zich ambulant te laten behandelen van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is, waarbij het hof zal bepalen dat een gedeelte van vorenbedoelde vrijheidsbenemende straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte een ambulante behandeling zal ondergaan in de dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair
tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Beveelt dat een op EEN JAAR bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van TWEE JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd waarbij het hof in dat laatste geval de proeftijd vaststelt op DRIE JAREN.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, waartoe behoort het zich ambulant laten behandelen in de dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht en de behandeling aldaar voort te zetten zolang de leiding van die kliniek dat in overleg met voornoemde instelling, nodig oordeelt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Scholten-Hinloopen, Reinking en Luteijn, in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2000.