ECLI:NL:GHSGR:2000:AE0443

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1100611299
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Michiels van Kessenich-Hoogendam
  • A. Hamaker
  • K. Klein Breteler
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het invoeren van cocaïne in Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 juli 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het invoeren van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in 1957 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De Geerhorst' te Sittard, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 3 kilogram cocaïne op 8 september 1999, evenals van meerdere eerdere invoeren van hoeveelheden cocaïne in de periode van juli 1998 tot en met juli 1999, allemaal via Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde in strijd met de Opiumwet.

De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte, afgelegd aan de politie op 8 september 1999, niet gebruikt mocht worden voor het bewijs, omdat de verdachte dronken was, geen cautie was gegeven en het proces-verbaal te laat was opgemaakt. Het hof oordeelde echter dat de verklaring betrouwbaar was en dat de verdachte strafbaar was. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de cocaïnehandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

rol nummer 2200035800
parketnummer 1100611299
datum uitspraak 17 juli 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 27 januari 20001in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [plaats] op [...] 1957,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2000.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.
3. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
4. Bewezenverklaring
4.1. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Bijlage:
1.
hij omstreeks 08 september 1999,
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3 kilogram van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij omstreeks 1 juli 1998 en omstreeks 20 augustus 1998,
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij omstreeks 19 mei 1999 en omstreeks 6 juli 1999,
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.2. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.3. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. Bewijsvoering
5.1. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
5.2. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
6. Bewijsoverweging
6.1. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte op 8 september 1999 aan de politieagenten Van den Eijnden en Kleuskens niet voor het bewijs mag worden gebezigd, omdat (a) verdachte dronken was toen hij die verklaring aflegde, (b) aan hem vóór het afleggen daarvan niet de cautie was gegeven en (c) het proces-verbaal van zijn verklaring eerst op 26 september en 2 oktober 1999 is opgemaakt.
6.2. ad b: Op grond van de fotokopieën van het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 11 februari 2000, door de raadsman ter terechtzitting van het hof overgelegd, is aannemelijk geworden:
-enerzijds dat verdachte zijn verklaring aan de politieagenten Van den Eijnden en Kleuskens, voorzover betrekking hebbend op de op 8 september 1999 geëindigde reis en de gebeurtenissen bij het centraal station te Eindhoven eigener beweging heeft gedaan op een moment dat hij nog niet als verdachte kon worden aangemerkt; en
-anderzijds dat verdachte zijn verklaring omtrent eerdere reizen naar Bonaire heeft afgelegd: desgevraagd en op een moment dat hij als verdachte had behoren te zijn aangemerkt.
Het eerste betekent dat de bedoelde verklaring van verdachte, voorzover betrekking hebbend op de 8 september 1999 geëindigde reis en de gebeurtenissen bij het centraal station te Eindhoven niet buiten beschouwing behoeft te blijven op grond dat aan verdachte vóór het afleggen geen cautie was gegeven, doch dat anderzijds die verklaring voorzover betrekking hebbend op de eerdere reizen naar Bonaire -bij gebrek aan cautie- wél buiten beschouwing moet blijven.
6.3. ad a en c: Deze beide argumenten raken de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal en daarmee de overtuiging van de rechter. Het hof acht de verklaring van verdachte op 8 september 1999, voor zoveel betrekking hebbend op de op 8 september 1999 geëindigde reis en de gebeurtenissen bij het centraal station te Eindhoven ten volle betrouwbaar, zodat het (mede gelet hetgeen hiervoor onder 6.2. is overwogen) die verklaring, zoals gerelateerd ln het proces-verbaal van 26 september 1999 tot het bewijs bezigt.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. Strafmotivering
9.1. De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
9.2. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
9.3. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
9.4. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in een periode van ongeveer vijftien maanden als koerier een aantal cocaïne transporten naar Nederland verzorgd.
De door de verdachte en zijn mededaders verrichte invoer van cocaïne is een delict dat bijdraagt aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Bovendien leidt de grootschalige handel in verdovende middelen veelal tot samenhangende vormen van ernstige criminaliteit.
9.5. Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
11. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Michiels van Kessenich-Hoogendam, Hamaker en Klein Breteler, in bijzijn van de griffier mr Mos. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juli 2000.