rolnummer 2200188200
parketnummer 1003000199
datum uitspraak 20 december 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 20 juni 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2000.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht teneinde:
1. op een nadere terechtzitting de verbalisanten [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en de officier van justitie [getuige 4] als getuigen te horen,
2. video-opnamen van observaties te bekijken,
3. een overzichtsproces-verbaal te laten opmaken voor een rechtmatigheidstoetsing van de observaties,
4. een onderzoek te doen naar de identiteit van de in het Amsterdamse Twister onderzoek genoemde [ ],
5. een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken omtrent het oriënterend onderzoek dat volgens de rechtbank (vonnis pagina 3 ad a) heeft plaatsgevonden voor 13 mei 1998.
Het hof wijst de verzoeken van de raadsman af op grond dat het hof zich voldoende ingelicht acht en het hof de noodzaak van een en ander niet aanwezig acht. Onvoldoende duidelijk is gemaakt waaromtrent de ad 1 genoemde personen zouden kunnen verklaren. Gelet op de voorhanden zijnde verklaringen is het verzoek ad 2 onnodig. Het verzoek ad 3 betreft een kwestie die in eerste aanleg grondig is bekeken (de bevindingen van de rechtbank worden hier overgenomen), en nieuwe feiten zijn niet gesteld. Hetgeen terzake van het verzoek ad 4 is gesteld, biedt het hof onvoldoende aanknoping, terwijl verdachte bij het verzoek ad 5 geen belang heeft, nu hetgeen de rechtbank daaromtrent opmerkt geen dragende overweging van zijn beslissing vormt.
4. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Door de verdediging is in hoger beroep het gevoerde ontvankelijkheidsverweer herhaald. Het hof maakt de overwegingen en beslissingen tot de zijne en neemt deze hier over (pag vonnis) in eerste aanleg van de rechtbank 3 en 4 van het
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1.hij meermalen,
in of omstreeks de periode van 01 maart 1998 tot en met 07 mei 1999, in de hieronder nader te noemen plaatsen in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/ of afgeleverd en/ of verstrekt en/ of vervoerd en/ of telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer handels- en/ of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/ of
een of meer handels- en/ of gebruikershoeveelheden ban een materiaal bevattende cocaïne,
-op of omstreeks 17 maart 1999 te Rotterdam en/ of Utrecht en/ of elders in Nederland, 308,9 gram van een materiaal bevattende heroïne, en
-op of omstreeks 28 januari 1999 te Rotterdam en/ of Gorinchem en/ of elders in Nederland, 21,6 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne
-omstreeks de periode van 01 maart 1998 tot en met 31 augustus 1998 meermalen, te Rotterdam telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en
-in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 07 mei 1999, te Rotterdam en/ of Maastricht en/ of elders in Nederland, meermalen telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/ of cocaïne en
-op of omstreeks 17 maart 1999, te Rotterdam en/ of elders in Nederland een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.hij op of omstreeks 20 april 1999 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
-ongeveer 18 kilogram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en
-ongeveer 14 kilogram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.hij op of omstreeks 20 april 1999 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 103 gram van een materiaal bevattende heroïne en/ of cocaïne en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/ of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1Primair: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2 en 3: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van voorarrest en tot een geldboete van f 150.000,-- en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen De verdachte heeft samen met anderen gedurende langere tijd zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben en verhandelen van grote partijen harddrugs De verdachte heeft bij het naar mag worden aangenomen ter verkrijging van onrechtmatig financieel gewin plegen van deze feiten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die deze met zich meebrengen. Harddrugs zijn stoffen, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar welke ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van (zware) criminaliteit.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen behoort te worden beslist als hierna zal worden aangegeven.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de op de aan dit arrest gehechte beslaglijst vermelde voorwerpen aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs Borgesius, Welbedacht en Van der Klooster, in bijzijn van de griffier Van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2000.
De raadsheren Welbedacht en Van der Klooster zijn beiden buiten staat dit arrest te ondertekenen.