Rolnummer 2200112200
parketnummers 1009006799, 1009006799/A en 1200526198 (TUL)
datum uitspraak 10 juli 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de arrondisseme'ntsrechtbank te Rotterdam van 23 maart 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op Curacao (Nederlandse Antillen) 1971,
[adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht,
Locatie P.I. Nieuwegein, te Nieuwegein.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2000.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan kopieën zijn gevoegd in dit arrest.
3. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het in de dagvaarding met parketnummer 1009006799/A onder 1., 2. en 3. tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1.
hij op 10 oktober 1999 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 oktober 1999 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet meermalen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die inde bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat weliswaar de verdachte heeft verklaard dat hij op het slachtoffer [slachtoffer] heeft geschoten, maar dat daarmee nog niet vaststaat dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] ook daadwerkelijk heeft geraakt. Volgens de verdachte is op hetzelfde moment ook door andere personen geschoten, zodat het niet voor 100% zeker is dat het "niet een ander" is geweest
die de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft verwond.
7.2
Het hof verwerpt dit verweer. Blijkens de gedingstukken is na de schietpartij op de plaats van het delict een aantal projectielen gevonden en voorts is uit de lichamen van de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] operatief een aantal projectielen verwijderd. Uit technisch onderzoek is vervolgens gebleken dat de hiervoor bedoelde projectielen waarschijnlijk tot zeer waarschijnlijk afkomstig zijn geweest van een en dezelfde vuurwapenloop. Mede gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte dat hij in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten en bovendien in de verklaringen in het dossier niet een ander dan de verdachte wordt genoemd van wie is waargenomen dat deze in de richting van de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft geschoten, kan het verweer, als door de raadsman gevoerd, niet slagen.
7.3
Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde het opzet niet bewezen kan worden. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft het slachtoffer [slachtoffer] als schild gebruikt door haar voor zich te trekken op het moment dat de verdachte op hem begon te schieten. De verdachte heeft echter niet de opzet gehad om het slachtoffer [slachtoffer] te raken.
7.4
Het hof acht het opzet in de zin van het voorwaardelijk opzet bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tijdens een feest waar veel mensen aanwezig waren verschillende malen heeft geschoten in de richting van het slachtoffer [slachtoffer] die na het eerste schot het slachtoffer [slachtoffer] voor zich heeft getrokken. Het slachtoffer [slachtoffer] is door de kogels afgevuurd door de verdachte geraakt onder meer ter hoogte van de ribben, in de linker leverkwab en in de maag.
Van algemene bekendheid is dat het slachtoffer [slachtoffer] op zeer kwetsbare delen van het lichaam is geraakt. Het hof is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen zich dusdoende" willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans en het risico op de koop toe heeft genomen dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen en van het leven zou worden beroofd. Aldus heeft de verdachte gehandeld met de tenlastegelegde en bewezenverklaarde opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde"
Het bewezenverklaarde levert op:
1. en 2.: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
10. Motivering van de OP te leggen straf en maatregelen
10.1
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1. en 2. tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, en tot betaling van de schade geleden door de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven. Tevens is aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van de slachtoffers. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van het voorwaardelijke gedeelte groot vijf maanden van de bij vonnis d.d. 10 juni 1998 van de meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbank te Middelburg aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
10.2
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van de onder 1. en 2. tenlastegelegde pogingen tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van f 425,OO en van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van f 7.650,00. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer]. Tenslotte heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke gedeelte groot vijf maanden van de bij vonnis d.d. 10 juni 1998 van de meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbank te Middelburg aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf (parketnummer 1200526198).
10.3
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke' , omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
10.4
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op twee personen in een uitgaansgelegenheid.
De verdachte is met een geladen vuurwapen naar een Antilliaans feest gegaan dat plaatsvond in een sporthal waar een groot aantal bezoekers aanwezig was. Aldaar heeft hij geschoten op een man, [slachtoffer] die zich eveneens op het feest bevond. De aanleiding tot deze schietpartij is onduidelijk. Nadat kennelijk geruzie was ontstaan, pakte de verdachte plotseling zijn vuurwapen en schoot de verdachte onder de ogen van de vele bezoekers van het feest gericht op het slachtoffer [slachtoffer].
10.5
De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] hierbij onder meer in de borst getroffen. Dit heeft geresulteerd in een bloeding in de borstholte van het slachtoffer. De kogel is net naast het hart en de grote vaten gegaan. Voorts heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] geraakt in zijn rechter flank.
10.6
Het slachtoffer [slachtoffer] reageerde op het schieten door de verdachte door het tweede slachtoffer, [slachtoffer] bij wijze van schild voor zich te trekken. Dit slachtoffer is hierdoor in de linkeronderarm en in de buik getroffen. De kogel in de buikstreek perforeerde haar lever en maag en onmiddellijk medisch ingrijpen was noodzakelijk.
10.7
Feiten als de onderhavige, gepleegd op een feest in aanwezigheid van vele andere mensen, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Het hof rekent de verdachte de feiten dan ook zwaar aan.
10.8
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds eerder is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het plegen van een soortgelijk feit, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Bovendien was de proeftijd van die veroordeling nog niet verstreken toen de verdachte de onderhavige feiten pleegde.
10.9
Het hof heeft tevens acht geslagen op het psychiatrisch rapport betreffende de verdachte d.d. 21 februari 2000, opgemaakt en ondertekend door W.M.J. Kortis, klinisch psycholoog, en maakt de conclusie van dit rapport tot de zijne. De conclusie komt daarop neer, dat de verdachte beperkt is in zijn intellectuele vermogens en anti-sociale trekken vertoont, doch dat ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde geen sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat hij voor de tenlastegelegde feiten, volledig toerekeningsvatbaar geacht moet worden.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het voorlichtingsrapport betreffende de verdachte d.d. 2 maart 2000 van de Stichting Reclassering Nederland, opgemaakt en ondertekend door E. Hooi, reclasseringswerker, en mede ondertekend door o. van Langen, Unitmanager UBM, en van een brief betreffende de verdachte d.d. 1 december 1999 van de Forensisch Psychiatrische Dienst' Rotterdam en Dordrecht, opgesteld en ondertekend door Th.J.G. Bakkum, forensisch psychiater.
10.1
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
Bovendien zal het hof een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van beide slachtoffers opleggen als nader te omschrijven.
11. Vorderingen tot schadevergoeding
11.1
De heer [benadeelde partij] wonende te [woonplaats] heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft toen een vordering ingediend tot vergoeding van de –tengevolge van het onder 1. tenlastegelegde feit- geleden schade tot een bedrag van f 6.425,00. Deze vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van f 425,00 en duurt derhalve tot dit bedrag van rechtswege voort in hoger beroep. De verdachte heeft deze vordering niet betwist. Aannemelijk is dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 1. bewezenverklaarde feit. Daarom moet die vordering worden toegewezen tot een bedrag van f 425,00.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11.2
Mevrouw [benadeelde partij] wonende te [woonplaats] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de -tengevolge van het onder 2. tenlastegelegde feit- geleden schade tot een bedrag van f 7.750,00. Deze vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van f 7.650,00 en duurt derhalve tot dit bedrag van rechtswege voort.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist. Aannemelijk is dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 2. bewezenverklaarde feit. Daarom moet die vordering worden toegewezen tot een bedrag van f 7.650,00.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
12. Tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling
Bij vonnis van 10 juni 1998 heeft de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Middelburg de verdachte terzake van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, unit Middelburg, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, met opdracht aan deze instelling om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij naleving van de bijzondere voorwaarde.
Deze proeftijd liep nog ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof is van oordeel dat de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf gegrond is, nu uit de overige inhoud van dit arrest blijkt dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van f 425,OO (VIERHONDERD VIJFENTWINTIG GULDEN) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van. f 425,00 (VIERHONDERD VIJFENTWINTIG GULDEN) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van
ACHT ( 8 ) DAGEN.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag van f 425,00 ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van f 425,00 doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van f 7.650,00 (ZEVENDUIZENDZESHONDERD VIJFTIG GULDEN) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van f 7.650,00 (ZEVENDUIZEND ZESHONDERD VIJFTIG GULDEN) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van VIJFENZEVENTIG (75) DAGEN.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag van f 7.650,00 ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van f 7.650,00 doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank de Middelburg d.d. 10 juni 1998 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van VIJF (5) MAANDEN.
Dit arrest is gewezen door
Mrs. Scholten- Hinloopen, Reinking en Van Bellen,
in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juli 2000.
Mrs. Scholten- Hinloopen en Van Bellen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.