rolnummer 2200010000
parketnummer 1200002299
datum uitspraak 7 juli 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige strafkamer
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 6 januari 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [...] 1973,
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zoetermeer" te Zoetermeer.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en op de terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2000.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen de onder 1 (primair) tenlastegelegde moord en hetgeen aan de verdachte onder 3 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 (subsidiair) tenlastegelegde doodslag en het onder 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1.
dat hij op 11 juli 1999, in de gemeente Veere,
opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk, met een vuurwapen meermalen in de richting van genoemde geschoten, waardoor die [slachtoffer] in de hartstreek werd geraakt, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 11 juli 1999, in de gemeente Veerne,
met anderen, op de openbare weg, de Westkapelseweg, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk geweld bestond uit het doen stoppen van de auto waarin die [slachtoffer] reed en schoppen van die [slachtoffer] en het schieten en het dreigen met een vuurwapen tegen die [slachtoffer],
3.
hij op 07 mei 1999 in de gemeente Middelburg
tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend een vuurwapen doorgeladen terwijl hij, verdachte en zijn mededader in de richting van die liepen en daarbij de woorden toegevoegd “Nami, nami, mi tira” (Geef, geef, ik schiet”), of woorden van een dergelijke strekking of aard;
4.
hij op 6 november 1998, in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet (op zeer korte afstand) op die [slachtoffer] en [slachtoffer] met een vuurwapen een kogel op die [slachtoffer] en die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij in de periode van 11 juli 1999 tot en met 14 juli 1999, in de gemeente Zoetermeer,
tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool (merk MAS, type Brevete Modele D, cal 7.66, serienummer CP 1298, en/ of munitie van categorie III, te weten een kogelpatroon (cal.7.65), voorhanden heeft gehad;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer met betrekking tot feit 1
De raadsman beeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat het slachtoffer is overleden als gevolg van kogels die door verdachte zijn afgevuurd en dat niet uit te sluiten valt dat door een ander dan verdachte met kogels van een gelijk kaliber .22 op het slachtoffer is geschoten en' verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Vast staat dat verdachte twee kogels van korte afstand op het slachtoffer heeft afgevuurd. Gelet op het deskundigenrapport d.d. 17 december 1999 van het Nederlands Forensisch Instituut acht het hof bewezen dat de kogels waardoor het slachtoffer is getroffen van het kaliber .22 Long Rifle zijn. Blijkens het rapport van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie d.d. 28 juli 1999 heeft één van deze kogels een perforatie van de voorwand van de rechterkamer van het hart veroorzaakt, die de dood tot gevolg heeft gehad. Tevens is komen vast te staan dat bij de schietpartij nog een persoon [ ] aanwezig was die
in het bezit is geweest van een vuurwapen. Hij had dit pistool ook ter hand genomen en daarmee zwaaiende bewegingen gemaakt. Derhalve dient te worden beoordeeld of met dat vuurwapen ook kogels van het hiervoor genoemde kaliber konden worden en ook daadwerkelijk zijn afgevuurd. Het hof is ervan overtuigd dat het door [verdachte] ter hand genomen vuurwapen (dat toebehoorde aan de medeverdachte [medeverdachte], hetzelfde vuurwapen is dat verdachte in de periode van 11 juli 1999 tot en met 14 juli 1999 voorhanden heeft gehad te Zoetermeer, zoals tenlastegelegd onder feit 5. Uit technisch onderzoek is gebleken dat dit vuurwapen van het kaliber 7.65 is. Niet aannemelijk is dat met een dergelijk vuurwapen ook kogels van het kaliber .22 kunnen worden afgevuurd. Bovendien is door het Nederlands Forensisch Instituut vastgesteld kunnen worden dat het sporenbeeld van de in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen kogels past bij een korte, gladde loop, terwijl het hof ambtshalve bekend is met het feit dat een (normaal) pistool geen gladde loop heeft. Tenslotte
bevat het dossier geen feiten en omstandigheden die indiceren dat [ ] op enig moment eveneens op het slachtoffer heeft geschoten.
Door de raadsman is de mogelijkheid geopperd dat nog een derde vuurwapen in het geding is geweest. Die mogelijkheid is naar' s Hofs oordeel op generlei wijze feitelijk onderbouwd. Voor zoveel de raadsman het oog heeft op een vuurwapen .22 in bezit van [ ] wordt dat weerlegd door diens verklaring dat hij dit pistool na het schietincident op 8 november 1998 heeft vernietigd. De mogelijkheid dat nog andere vuurwapens kaliber .22 aanwezig waren wordt door het hof als volstrekt onvoldoende feitelijk onderbouwd en derhalve hypothetisch van de hand gewezen.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. doodslag;
2. openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen;
3. medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
4. poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
5. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie 111.
Verweer met betrekking tot de strafbaarheid van het onder 1. en 4. bewezenverklaarde
Met betrekking tot de onder 1 bewezenverklaarde doodslag heeft verdachte een beroep gedaan op noodweer door te stellen dat hij zich bedreigd voelde omdat het latere slachtoffer ineens zijn kant opkwam en volgens verdachte zei: "Ik maak je dood". Volgens de verdachte hield het slachtoffer daarbij een hand onder zijn hemd en wilde verdachte - blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep – [slachtoffer] voor zijn door onmiddellijk te schieten.
Het hof verwerpt dit verweer.
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep acht het hof niet aannemelijk dat sprake is geweest van een zodanige onmiddellijke bedreiging van de kant van [slachtoffer] dat daartegen verdediging door de verdachte gerechtvaardigd was. Het hof wijst er in dit verband op dat juist de opponenten van [slachtoffer] hem met zijn auto tot stoppen hebben gebracht en dus de confrontatie hebben gezocht. Geenszins aannemelijk is geworden dat het slachtoffer de verdachte daadwerkelijk (op wat voor een manier ook) met een (vuur)wapen heeft bedreigd. Daarnaast zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit geconcludeerd kan worden dat het slachtoffer voorafgaande aan het dodelijke schot van de verdachte een wapen in zijn hand had of een beweging maakte die redelijkerwijs aanleiding kon geven voor de verdachte om te veronderstellen dat zulks wel het geval was.
De enkele vrees dat [slachtoffer] wellicht een wapen wilde pakken kan het ter verdediging prompt neerschieten van het slachtoffer waardoor deze wordt gedood, niet rechtvaardigen.
Voorts heeft verdachte met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde een beroep gedaan op noodweer door te stellen dat hij zich bedreigd voelde door het feit dat een inzittende van de op hem afkomende auto bukte en hij uit die beweging dacht op te maken dat betrokkene wellicht een pistool wilde pakken.
Uit het onderzoek is op generlei wijze gebleken dat de inzittende(n) van de auto over een wapen beschikte(n). Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen vuurwapen heeft gezien bij de inzittenden van de auto en dat hij op het moment dat hij een inzittende van de auto zag bukken uit voorzorg meteen heeft geschoten.
Het enkele feit dat iemand zich bukt in een auto rechtvaardigt niet de vrees dat er ook daadwerkelijk en gericht op verdachte zou worden geschoten. Bovendien schoot verdachte op een moment dat de bestuurder, die het wapen in verdachte' s hand had waargenomen, zich al ijlings met zijn auto verwijderde. Onder deze omstandigheden kan verdachte niet met vrucht een beroep doen op noodweer. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van de verdachte
Over de persoonlijkheid van de verdachte is door M.M. Stork, psychiater, A.J. de Groot, psycholoog en R.A. Meijs, psycholoog, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht, een rapport opgemaakt.
Dit rapport d.d. 14 december 1999, houdt als conclusie van de deskundigen - zakelijk weergegeven - onder meer in:
"dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, zodat deze feiten -indien bewezen- hem kunnen worden toegerekend. Hierbij dient te worden opgemerkt dat betrokkene door zijn weigerachtige opstelling moeilijk te onderzoeken was. Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat, indien betrokkene beter aan het onderzoek had meegewerkt, tot een verder gaande vermindering van de toerekeningsvatbaarheid dan een enigszins verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid zou zijn geconcludeerd. "
Het hof neemt de conclusie van de deskundigen over en maakt deze tot de zijne.
Het hof is van oordeel dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De verdachte is in eerste aanleg terzake van de onder 1 (subsidiair) tenlastegelegde doodslag en het onder 2, 3 subsidiair (meermalen gepleegd), 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis zal worden vernietigd, bewezen zal worden verklaard de aan verdachte onder 1 (subsidiair) tenlastegelegde doodslag en het onder 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 12 jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en de uitgebrachte rapportage.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, die pas sinds mei 1998 in Nederland verblijft, heeft blijkens het onder 2 bewezenverklaarde, tezamen met zijn medeplegers, openlijk geweld gepleegd tegen het slachtoffer door de auto waarin deze zich bevond na een ruzie in een discotheek tot stoppen te dwingen en het slachtoffer uit te schelden en te schoppen. Gezien het nauwe verband tussen. deze openlijke geweldpleging en de daarop volgende doodslag speelt dit feit bij de strafoplegging geen rol.
Daarna heeft verdachte van luttele meters afstand met een zogenaamd “sleutelhanger-pistool” tweemaal op het slachtoffer geschoten, als gevolg waarvan [slachtoffer] het hart werd geraakt, nog enkele stappen deed en vervolgens bij een duinpad in elkaar is gezakt, waar hij later dood werd aangetroffen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig en schokkend delict; hij heeft het slachtoffer pardoes van het leven beroofd terwijl [slachtoffer] daartoe geen aanleiding heeft gegeven. Door dit feit is onherstelbaar leed berokkend aan de nabestaanden van de jeugdige [slachtoffer] die 28 jaar was, en is grote onrust in de samenleving veroorzaakt. Ruzies over een meisje in een discotheek mogen niet uitlopen op dodelijke steek- en/of schietpartijen, die echter maar al te vaak het trieste slot vormen van nodeloze escalatie.
Blijkens het onder 3 bewezenverklaarde feit heeft verdachte, tezamen met zijn mededader, een persoon bedreigd door een vuurwapen te tonen. De ernst van de door verdachte en zijn mededader geuite bedreigingen en de agressieve wijze waarop deze zijn verwoord hebben het slachtoffer angst .ingeboezemd dat de bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht daadwerkelijk door verdachte ten uitvoer zou worden gebracht.
Verdachte heeft voorts, blijkens het onder 4 bewezenverklaarde, getracht twee personen van het leven te beroven door na een ruzie over een meisje met een vuurwapen op hen te schieten. De slachtoffers bevonden zich op dat moment op de openbare weg in een auto met open ramen, en de uitvoering van het door verdachte voorgenomen delict is enkel niet voltooid omdat de slachtoffers tijdig met hun auto zijn weggereden. De slachtoffers hadden zeer wel door de afgevuurde kogel, waarvan het inschot zich in de achterruit ter hoogte van het hoofd van de bestuurder bevond, geraakt kunnen worden.
Tot slot heeft verdachte, tezamen met een mededader, een pistool voorhanden gehad. Tegen het onbevoegdelijk en ongecontroleerd voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens dient krachtig te worden opgetreden. De noodzaak hiertoe blijkt alleen al uit het feit dat het bezit hiervan bij verdachte herhaaldelijk heeft geleid tot daadwerkelijk gebruik van deze levensgevaarlijke wapens.
Het hof is van oordeel dat verdachte, met het plegen van de bewezenverklaarde feiten, meerdere malen de menselijke waardigheid en het recht op leven op de meest grove wijze heeft miskend. Dergelijke schokkende feiten brengen in de maatschappij veel gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Op dergelijke flagrante, (deels) dodelijke geweldsdelicten kan niet anders worden gereageerd dan met een zeer langdurige gevangenisstraf. Ondanks het buiten beschouwing laten van feit 2 en de gedeeltelijke vrijspraak van feit 3 is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en de in hoger beroep gevorderde straf recht doet aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden.
In die zin zal het hof een zwaardere straf opleggen dan door de eerste rechter is bepaald en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof acht deze straf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 141 (oud), 285 en 287 van het Wetboek van. . Strafrecht, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 (primair) tenlastegelegde moord en het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 (subsidiair) tenlastegelegde doodslag en het onder 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door
Mrs Van Schellen, Aler en Utermark,
In bijzijn van de griffier Neijs.
Uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juli 2000.
Mr Van Schellen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.