ECLI:NL:GHSGR:2000:AD9888

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0975316099, 093727799 en 0902731399
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Ritter
  • Klein Breteler
  • Suyver
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag in combinatie met diefstal in vereniging met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 oktober 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, winkeldiefstal, niet voldoen aan een ambtelijk bevel, belediging van een politieambtenaar en wederspannigheid. De feiten vonden plaats in 1999, waarbij de verdachte samen met een mededader op 7 juni 1999 in Leiden een gewelddadige poging deed om twee slachtoffers van het leven te beroven met een honkbalknuppel en een pistool. Tijdens deze poging werd ook een woning binnengetreden met de intentie om geld en sieraden te stelen. De verdachte en zijn mededader hadden zich voorbereid op deze inbraak door wapens mee te nemen en het huis van het slachtoffer te observeren. De slachtoffers werden op brute wijze beroofd, waarbij de verdachte niet alleen geweld gebruikte, maar ook de gaskraan van de woning openliet, wat de levens van de slachtoffers in gevaar bracht. Het hof overwoog dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de wapens gebruikt zouden worden om de slachtoffers te doden. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor winkeldiefstal en het niet voldoen aan een vordering van de politie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, maar het hof verhoogde deze straf tot zeven jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd eveneens toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van f 5.850,-. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rolnummer 2200102200
Parketnummer 0975316099, 093727799 en 0902731399
Datum uitspraak 4 oktober 2000
Tegenspraak
GERECHTHOF TE s’GRAVENHAGE
Vierde meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
Gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, van 27 maart 2000 in de stafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [plaats] 1979,
thans gedetineerd in het HvB te 's-Gravenhage, unit II.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2000.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan kopieën zijn gevoegd in dit arrest. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
3. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
4. Bewezenverklaring
4.1 Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlasegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Bijlage:
1.
hij tezamen en in vereniging met een ander op 7 juni 1999 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf, opzettelijk [slachtoffer] en/ of [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een honkbalknuppel en een pistool, op het hoofd van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en terwijl die [slachtoffer] en die [slachtoffer] buiten bewustzijn in zijn woning lag(en) – de gaskraan van die woning heeft opengezet en heeft opengelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/ of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten dat hij toen en daar tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer f 2.500,-) en een aantal (gouden) sieraden (te weten een ketting en een armband), toebehorende aan die [slachtoffer] en/ of die [slachtoffer] en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/ of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op 12 september 1999 te Waddinxveen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand, gelegen aan de [adres] heeft weggenomen 25 cadeaubonnen en fl.150,-, en een geldkist en een sleutelbos en zes aanstekers, toebehorende aan [slachtoffer], zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een ruit van een toegangsdeur tot dat pand in te gooien;
3.
hij op 22 januari 1999 te Waddinxveen opzettelijk niet heeft voldaan aaneen vordering, krachtens artikel 2 van de Politiewet, gedaan door [naam brigadier] brigadier van politie Hollands Midden, en [naam brigadier] brigadier van politie Hollands Midden, die waren belast met de uitvoering van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren van hem hadden gevorderd om zich, in het belang van de openbare orde en veiligheid, te verwijderen, geen gevolg gegeven aan die vordering;
4.
hij op 22 januari 1999 te Waddinxveen opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam brigadier], brigadier van de politie Hollands Midden, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, immers was dienstdoend en in uniform gekleed, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord “Kinderlokker”;
5.
hij op 22 januari 1999 te Waddinxveen, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren, te weten [naam brigadier] en [naam hoofdagent] en [naam agent] de verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar het politiebureau te Waddinxveen, zich met geweld tegen die opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door opzettelijk gewelddadig een vechthouding aan te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtte(n) te geleiden;
4.2. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.3. Voorzover in de tenlastelegging taal- enlof schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. Bewijsvoering
5.1. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
5.2. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
6. Nadere bewijsoverweging
Inzake het opzet overweegt het hof het volgende. Verdachte en zijn mededader hebben het huis van het slachtoffer [slachtoffer] tevoren grondig vele malen geobserveerd. Zij verwachtten dat [slachtoffer] veel geld in huis zou hebben en hadden het onder meer daarop gemunt. Zij hadden zich met het oog op de voorbereide inbraak of beroving voorzien van wapens, namelijk een pistool, mes en honkbalknuppel en handboeien. Voorts hadden zij afgesproken dat de mededader het "vieze" werk, namelijk het aanwenden van geweld of bedreiging daarmee tegen [slachtoffer], zou doen. Binnen in het huis hebben zij, nadat het slachtoffer [slachtoffer] was gearriveerd, de taakverdeling afgesproken dat verdachte, gewapend met een mes en handboeien, het slachtoffer met geweld en bedreiging met geweld zou vasthouden en zou verhinderen dat zij zou zien hoe de mededader [slachtoffer] zou uitschakelen. De mededader heeft toen die [slachtoffer] met een knuppel en een pistool buiten bewustzijn geslagen, waarna hij het slachtoffer -die intussen door verdachte met de handen op haar rug geboeid was- met het pistool met kracht tegen haar hoofd knock out sloeg. Vervolgens zijn de slachtoffers van geld en sieraden beroofd. Ook zijn verdachte en zijn mededader naar de keuken gegaan waar de mededader de gaspitten van het fornuis heeft opengedraaid, roepend dat hij "de boel in de fik wilde steken". Verdachte heeft zich van het excessieve geweld door de mededader tegen [slachtoffer] in het geheel niet gedistantieerd, noch het gas dichtgedraaid.
Door aldus te handelen heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de meegebrachte wapens metterdaad zouden worden gebruikt om de bewoners dodelijk uit te schakelen. Hetzelfde geldt voor het laten openstaan van de gaskranen bij het verlaten van de woning.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van poging tot doodslag gevolgd en/of vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast;
ten aanzien van feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 5: wederspannigheid.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er isgeen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. Strafmotivering
9.1. De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest en tot betaling van de schade geleden door de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
9.2. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake vanhet onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met schadevergoedingsmaatregel.
9.3. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
9.4. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De slachtoffers zijn des nachts in hun eigen huis door verdachte en zijn mededader op beestachtige wijze beroofd, zoals hier voren onder 6 omschreven. Dankzij het snelle ingrijpen van de politie kon de gaskraan tijdig worden dichtgedraaid en konden de slachtoffers tijdig worden overgebracht naar het ziekenhuis.
Uit een verklaring van een ziekenhuisarts blijkt dat als [slachtoffer] 15 à 20 minuten later in het ziekenhuis zou zijn aangekomen hij de aanslag niet zou hebben overleefd. Ook nu nog bestaat grote twijfel of het slachtoffer ooit weer zelfstandig thuis zal kunnen functioneren. Ook het slachtoffer lijdt nog steeds onder de gevolgen en heeft haar beroepswerkzaamheden moeten staken. Deze delicten behoren tot de ernstigste delicten van van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan onder meer winkeldiefstal, heeft hij geen gehoor gegeven aan een door politieagenten gedane vordering zich te verwijderen en heeft hij zich verzet tegen zijn aanhouding, waarbij hij een politieagent heeft beledigd.
Daarnaast is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van onder andere geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden wederom soortgelijke feiten te plegen.
9.5. Het hof is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
9.6. De in eerste aanleg opgelegde straf doet onvoldoende recht aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden. Het is op deze grond dat het hof met de advocaat-generaal van oordeel is dat een zwaardere straf dient te worden opgelegd dan door de eerste rechter is bepaald. Het hof is met de advocaat generaal van mening dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren in beginsel gerechtvaardigd is, doch zal deze straf mitigeren tot zeven jaren, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en diens houding ter terechtzitting, waarin hij blijk heeft gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien.
9.7. Bovendien zal het hof een schadevergoedingsmaatregel opleggen als nader te omschrijven.
10.Vordering tot schadevergoeding
Mevrouw [benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f 5.850,-. De verdachte heeft deze vordering erkend. Die vordering is dan
ook toewijsbaar. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die
de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 180, 184, 266, 267, 287, 288, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
12. BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZEVEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging" van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Legt voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van f 5.850,- (achtenvijftighonderd en vijftig gulden) _en behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 57 dagen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van f 5.850, (achtenvijftighonderd en vijftig gulden) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag van f 5.850,- ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van f 5.850,- doet vervallen, alsmede dat betaling van
voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs Ritter, Klein Breteler en Suyver, in bijzijn van de griffier mr Mos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 oktober 2000.