ECLI:NL:GHSGR:2000:AD9566

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10-070020-98
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Borgesius
  • A. van der Bruggen
  • J. van der Klooster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake doodslag en ontvoering van minderjarige met seksuele misdrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 april 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ernstige misdrijven, waaronder doodslag en ontvoering van een minderjarige. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Schie te Rotterdam, werd beschuldigd van het opzettelijk doden van een vierjarig meisje, genaamd [slachtoffer], en het plegen van seksuele handelingen met haar. De feiten vonden plaats in de nacht van 5 op 6 augustus 1998 in Capelle a/d IJssel. De verdachte had zich toegang verschaft tot de woning van het slachtoffer door middel van braak en had het meisje meegenomen naar een nabijgelegen park, waar hij haar heeft misbruikt en gedood. Het hof oordeelde dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, met uitzondering van de doodslag en de ontvoering. De verdachte werd vrijgesproken van moord en andere aanklachten, maar werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd toegewezen tot een bedrag van f 65.497,33. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde en de familie van het slachtoffer. De uitspraak werd gedaan na een grondig onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep, waarbij het hof zich voldoende geïnformeerd achtte om tot een beslissing te komen.

Uitspraak

rolnumrner 2200307299
parketnumrner 1007002098
datum uitspraak 26 april 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 16 november 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] -volgens eigen opgave-
op [geboortedatum]
thans gedetineerd in de penitentiaire Inrichting De Schie te Rotterdam.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2000.
1.1 Op grond van het op die terechtzittingen gehouden onderzoek acht het hof zich voldoende geïnformeerd. Enige noodzaak voor aanvullend onderzoek is niet aanwezig; meer speciaal geeft ook de enkele omstandigheid dat niet alle DNA-sporen zijn geïdentificeerd daartoe geen aanleiding.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, en ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaatgeneraal gewijzigd.
Van de nadere omschrijving tenlastelegging en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
3. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
4. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 (impliciet) primair, zijnde moord en 2 primair istenlastegelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet) subsidiair, zijnde doodslag, 2 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Bijlage
1.
hij op of omstreeks 6 augustus 1998, te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel opzettelijk een meisje genaamd [slachtoffer] (geboren te [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk een of meer handelingen verricht die het ademen voor die [slachtoffer] onmogelijk heeft/hebben gemaakt, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
subsidiair
hij op 5 augustus 1998 en/of 6 augustus 1998, te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel opzettelijk een meisje genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden immers heeft hij verdachte met dat opzet (gedurende de nachtelijke uren, te weten in de nacht van 5 augustus 1998 op 6 augustus 1998)
-een ruit van een toegangsdeur van de woning gelegen in een flatgebouw aan de S. te Capelle a/d IJssel, alwaar die [slachtoffer] woonde en verbleef, geforceerd, en
-vervolgens die [slachtoffer] uit die woning meegevoerd en meegenomen en
-vervolgens die [slachtoffer] van de twaalfde verdieping van dat flatgebouw naar de begane grond meegevoerd en meegenomen,
-vervolgens die [slachtoffer] naar een waterrijk natuur- / recreatie,gebied meegenomen
3.
hij op 6 augustus 1998, te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel met iemand beneneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen van een of meer lichaamsdelen en/of een of meer voorwerpen in de vagina en de anus van die [slachtoffer]
4.
hij op op 6 augustus 1998, te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel opzettelijk een minderjarige beneden de leeftijd van 12 jaren, te weten een meisje genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft hij , verdachte, daar toen opzettelijk
-een ruit van een toegangsdeur van de woning gelegen in een flatgebouw aan de S. te Capelle a/d IJssel (alwaar dat meisje en haar moeder, een vrouw genaamd [benadeelde partij], welke vrouw het wettig over dit meisje gestelde gezag uitoefende woonden) geforceerd en
-vervolgens dat meisje uit die woning meegevoerd en meegenomen en
-vervolgens dit meisje van de twaalfde verdieping van dat flatgebouw naar de begane grond , meegevoerd en meegenomen en
-vervolgens dat meisje naar een waterrijk natuur/recreatiegebied meegenomen.
Vervolg uitspraak:
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1:
Doodslag.
2 subsidiair:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
3 primair:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
4:
Onttrekking van een minderjarige, beneden de leeftijd van twaalf jaren, aan het wettig gezag.
De feiten 2 subsidiair en 4 zijn in eendaadse samenloop begaan.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Over de persoon van de verdachte is op 3 februari 1999 gerapporteerd door de psycholoog Ameling en de zenuwarts Scheffers van het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Zij concluderen dat de tenlastegelegde feiten -indien bewezen- aan de verdachte volledig kunnen worden toegerekend. Het hof neemt deze conclusie over.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. Strafmotivering
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 impliciet primair en 2 primair tenlastegelegde, ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van het onder 4 tenlastegelegde en terzake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren (met aftrek van voorarrest) en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis, alsmede tot betaling van schade geleden door de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven. Ook is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 impliciet primair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot betaling van de schade geleden door de benadeelde partij. Tevens is oplegging van een schadevergoedingsmaatregel gevorderd, bij niet betaling te vervangen door zes maanden hechtenis en teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte c.q. de moeder van het slachtoffer. De advocaat-generaal heeft hierbij aangetekend, dat deze eis ook geldt voor het geval terzake van het onder 1 tenlastegelegde tot een bewezenverklaring van doodslag in plaats van moord wordt gekomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Met betrekking tot de leeftijd van de verdachte is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten ten minste 18 jaar is geweest, zodat het hof het meerderjarigen-strafrecht zal toepassen. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank op dit punt en neemt die uit het te vernietigen vonnis over; zij moeten hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.
De verdachte heeft een vierjarig meisje rond het middernachtelijk uur meegevoerd uit de woning van haar moeder, die, naar hij wist, op dat moment niet thuis was. De toegang tot de woning heeft hij zich verschaft door middel van braak. Het meisje heeft hij meegenomen naar een nabijgelegen park en haar (daar) seksueel misbruikt en gedood. Haar lichaam is de volgende morgen levenloos in het water van een sloot aangetroffen.
De verdachte, die ongeveer twee maanden voorafgaande aan deze feiten, in het kader van een gezinshereniging in Nederland was gearriveerd, woonde in hetzelfde flatgebouw als het meisje, maar was verder geen bekende van haar of haar moeder.
Deze gruweldaden hebben een jong, weerloos kind het leven gekost en haar familie onherstelbaar leed toegebracht, terwijl de rechtsorde er ernstig door is geschokt.
Zoals hiervoor is overwogen, kunnen de feiten de verdachte, die de feiten ontkent, volledig worden toegerekend.
Als strafmodaliteit komt dan ook slechts een gevangenisstraf in aanmerking en wel een van zeer lange duur. De ernst van de feiten, de generale preventie en de bestrijding van onrustgevoelens in de maatschappij maken oplegging van een
gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal geëist maar aanmerkelijk hoger dan door de rechtbank is opgelegd -ook in aanmerking genomen de bewezenverklaring door het hof van feit 4- passend en geboden. Voor matiging op grond van persoonlijke omstandigheden van de verdachte of om andere redenen bestaat geen aanleiding.
In dit verband zij nog opgemerkt dat de stelling van de raadsman, dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om aanvullende vragen op te geven naar aanleiding van een
bespreking op 2 maart 1999 in het Gerechtelijk Laboratorium, feitelijk onjuist is en reeds daarom niet noopt tot enigerlei strafkorting; tot het stellen van aanvullende vragen aan deskundigen is ook bij gelegenheid van de behandeling in hoger beroep voldoende ruimte geboden.
10. Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen behoort te worden beslist als hierna zal worden aangegeven.
11. Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f5.497,33, zijnde f 65.497,33 aan materiële schade en f 60.000,= aan geestelijke schade (shockschade) die zij tengevolge van het gebeuren lijdt.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist, doch uitsluitend op grond van de stelling dat de feiten
niet door hem zijn begaan; dat door [benadeelde partij] schade is en wordt geleden tot de gevorderde bedragen is niet bestreden. De benadeelde partij heeft voldoende aangetoond dat de gestelde schade door deze is en wordt geleden, alsmede dat deze schade het gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
De vordering van de benadeelde partij kan dus worden toegewezen.
Tenslotte dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Tevens zal een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f (oud), 55 lid 1, 57, 244, 279 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet) primair, zijnde moord en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet) subsidiair, zijnde doodslag, 2 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWINTIG JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld onder nummer 1, 2 en 5 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten drie kledingstukken van het slachtoffer (een wit onderbroekje (T-I00) een wit hemdje (T-50) en een rode nachtjapon met opdruk Jip & Janneke) aan [benadeelde partij] voorzover door haar gewenst.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld onder nummer 3 en 4 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een kledingstuk (een jack, kleur zwart) en acht foto's aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van f 65.497,33 (vijfenzestigduizendvierhonderdzevenennegentig gulden en drieëndertig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaak tot aan deze uitspraak begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van f 65.497,33 (vijfenzestigduizendvierhonderdzevenennegentig gulden en drieëndertig cent) ten behoeve van [benadeelde partij] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 180 DAGEN.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag van f 65.497,33 ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van f 65.497,33 doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Borgesius, Van der Bruggen en Van der Klooster, in bijzijn van de griffier mr. Bakker-Otjens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2000.
Mr. Van der Klooster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.