ECLI:NL:GHSGR:2000:AD9448

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10-021143-99
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Horstink
  • M. Noordam
  • J. Luteijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam inzake doodslag en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 juni 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor doodslag en wapenbezit. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk doden van een persoon op 10 november 1999 te Schiedam, waarbij de verdachte een vuurwapen heeft gebruikt. De verdachte had het wapen meegenomen om de ex-vriend van de vriendin van zijn zoon te bedreigen, maar schoot per ongeluk het slachtoffer in de borst, wat leidde tot diens overlijden. Het hof oordeelde dat er sprake was van opzet in voorwaardelijke zin, aangezien de verdachte zich bewust was van de kans dat hij zou schieten.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde en het wapenbezit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft bij zijn beslissing rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het psychiatrisch rapport dat in zijn voordeel sprak. De uitspraak benadrukt de impact van geweldsmisdrijven op de rechtsorde en de samenleving.

Uitspraak

rolnummer 2200101700
parketnummer 1002114399
datum uitspraak 29 juni 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE s-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 8 maart 2000 in de strafzaak tegen:
naam: [verdachte]
geboren te: [geboorteplaats] op [geboortedatum]
adres: [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Schie" te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2000.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naarhet oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bijlage
1.
hij op 10 november 1999 te Schiedam, op de openbare weg, de Westfrankelandsestraat, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk een kogel uit een vuurwapen (pistool) op die [slachtoffer] afgevuurd, waardoor die [slachtoffer] in de borst is geraakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 10 november 1999 te Schiedam, op de openbare weg, de Westfrankelandsestraat, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de wet Wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet
aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Nadere bewijsoverweging
Naar het oordeel van het hof is wat betreft het bewezenverklaarde sprake van opzet in voorwaardelijke zin.
Verdachte is naar de woning van de vriendin van zijn zoon gegaan om haar ex-vriend, die zich voor de woning ophield, af te schrikken. Verdachte meende. zijn zoon tegen deze man te moeten
beschermen. Hij heeft hiertoe een pistool meegenomen, dat zich achter een plaatje in een wand van zijn woning bevond.
Alvorens zijn woning te verlaten heeft verdachte, geconstateerd dat het wapen geladen was. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris, belast met het onderzoek in strafzaken in deze rechtbank, heeft verdachte gesteld dat hij van plan was om de ex-vriend daarmee te bedreigen. Verdachte heeft daarbij
aangegeven dat hij zich tevoren wel gerealiseerd had dat hij met het vuurwapen wellicht zou schieten, maar daarbij had hij
hoogstens gedacht dat hij de man in het been zou schieten.
Voor de woning van de vriendin van zijn zoon heeft verdachte het wapen tegen het hoofd van haar ex-vriend gezet. Toen deze zich omdraaide en voor hem stond, heeft verdachte een schot gelost, waardoor het slachtoffer dadelijk is getroffen.
Verdachte is lid van een schietvereniging en is derhalve bekend met het gebruik van vuurwapens.
Gelet op het bovenstaande -in samenhang bezien- is het hof van oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 subsidiair : doodslag;
2 : handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tOt een vuurwapen van categorie III,
en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij meende zijn zoon te moeten beschermen tegen de bedreigingen van de ex-vriend van de vriendin van zijn zoon en is ertoe overgegaan die bedreiging te beslechten met behulp van een vuurwapen, als gevolg waarvan een medemens om het leven is gekomen. Een delict als het onderhavige, gepleegd op klaarlichte dag in aanwezigheid van andere mensen, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 7 februari 2000, opgesteld door L.C.D.E. Balkema. Het hof houdt ten gunste van de verdachte voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof is omwille van de speciale en generale preventie aldus van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f.27.774,-.
Het hof is van oordeel dat deze vordering van de benadeelde partij geen vordering is zoals bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering en zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn vordering en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in
mindering is gebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat deze zijn vordering in zoverre slechts bij de burgelijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mrs Horstink, Noordam en Luteijn, in bij zijn van de griffier Van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juni 2000.
Mr Luteijn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.