ECLI:NL:GHSGR:2000:AA9948

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
690-H-00
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Koning
  • M. De Bruijn-Lückers
  • J. De Gooijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 juli 2000. De vader, die op 6 januari 1998 met de moeder was gehuwd, verzocht om het ouderlijke gezag over hun kind, geboren op 24 februari 1998, alleen uit te oefenen. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezamenlijke gezag van beide ouders in stand bleef, wat de vader wilde aanvechten. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2000 was de vader niet persoonlijk aanwezig, maar zijn advocaat, mr. M.A. Sobral, was wel aanwezig. De moeder en de raad voor de kinderbescherming waren niet verschenen.

De vader had eerder, op 18 augustus 1999, de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken en het ouderlijke gezag te regelen. De rechtbank had in eerdere beschikkingen bepaald dat het kind voorlopig bij de vader zou verblijven en had de echtscheiding uitgesproken. De vader trok zijn verzoek om een omgangsregeling in, waardoor het hof zich enkel hoefde te buigen over het gezag.

Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de raad zich niet had uitgelaten over de gezagsvoorziening. De raad had in een rapport geadviseerd dat de vader het ouderlijke gezag zou krijgen, gezien het onverantwoordelijke gedrag van de moeder. Het hof concludeerde dat het in het belang van het kind was dat de vader alleen het gezag zou uitoefenen, gezien de verstoorde relatie tussen de ouders en het gebrek aan zorg van de moeder. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof bepaalde dat het gezag over het kind met ingang van 29 november 2000 alleen aan de vader toekwam.

Uitspraak

Uitspraak : 29 november 2000
Rekestnummer : 690-H-00
Rekestnr. rechtbank : 99-5321
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats vader],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.A. Sobral,
tegen
[naam moeder],
woon- of verblijfplaats onbekend,
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP
De vader is op 1 september 2000 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 12 juli 2000.
Van de zijde van de vader is bij het hof een faxbericht, met bijlage ingekomen, gedateerd 2 oktober 2000.
Op 29 november 2000 is de zaak mondeling behandeld.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. Wel is verschenen zijn advocaat mr. M. A. Sobral. De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De moeder is, hoewel door het hof meermalen en op verschillende adressen opgeroepen, niet in persoon versche-nen.
De advocaat van de vader heeft ter terechtzitting het verzoek met betrekking tot de omgangsregeling ingetrokken, zodat dit geen verdere behandeling behoeft.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De partijen zijn op 6 januari 1998 gehuwd. Uit dit huwelijk is op 24 februari 1998 [naam kind] (hierna te noemen: [het kind]) geboren.
De vader heeft op 18 augustus 1999 de rechtbank te 's-Gravenhage onder meer verzocht tussen de partijen de echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed, uit te spreken. Voorts heeft hij verzocht primair te bepalen dat hij het ouderlijke gezag over [het kind] na de echtscheiding alleen zal uitoefenen en subsidiair een omgangsregeling tussen hem en [het kind] vast te stellen als in zijn verzoekschrift omschreven.
Bij beschikking van 18 november 1999 heeft de rechtbank bepaald dat [het kind] voorlopig aan de vader zal worden toevertrouwd.
Bij beschikking van 22 december 1999 heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage tussen de par-tijen onder meer de echtscheiding uitgespro-ken en is de behandeling ten aanzien van de gezags-voorziening, de omgangsregeling en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden.
Bij opvolgende beschikking van 12 juli 2000 heeft de rechtbank het verzoek van de vader met betrekking tot de gezagsvoorziening en de omgangsregeling afgewezen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bevolen.
[het kind] verblijft thans bij de vader en diens moeder.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Nu de vader het verzoek met betrekking tot de omgangsregeling heeft ingetrokken, is het beroep tot het gezag beperkt.
2. De vader verzoekt de beschikking van de rechtbank van 12 juli 2000 te vernietigen, voor zover daarbij het gezamenlijke gezag van de ouders in stand is gelaten, en te bepalen dat hij het ouderlijke gezag over [het kind] alleen zal uitoefenen. Hiertoe voert hij twee grieven aan.
3. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich in zijn onderzoeken niet heeft uitgelaten over de gezags-voorziening. De raad heeft in zijn op 7 februari 2000 aan de rechtbank uitgebrachte rapport, waarvan niet vaststaat dat de rechtbank die heeft gezien, geadviseerd de vader te belasten met het ouderlijke gezag over [het kind]. Tijdens het raadsonderzoek is gebleken dat de moeder onverantwoord gedrag heeft getoond door [het kind] wisselend aan de zorg van diverse familieleden en volwassenen over te laten. Zo heeft de moeder tijdens een reis naar Curaçao [het kind] achtergelaten bij haar zeventienjarige zuster zonder toezicht van een volwassene. De moeder is toen op Curaçao aangehouden en veroordeeld wegens drugssmokkel. Zij heeft in het verleden elke hulp van de hand gewezen; gedurende het onderzoek heeft zij elk contact met de raad afgehouden. De raad ziet geen reden tot zorg over de verzorging en opvoeding van [het kind], indien hij bij de vader en diens moeder blijft. Deze kan de vader daarbij, waar mogelijk, ondersteunen. In haar huis vindt [het kind] duidelijkheid, houvast en veiligheid. [het kind] reist niet langer heen en weer tussen diverse verblijfadressen.
4. Het hof ziet, met name op grond van hetgeen uit het rapport van de raad van 7 februari 2000 naar voren is gekomen, geen aanleiding om van het advies van de raad af te wijken. Voortzetting van het gezamenlijke gezag na echtscheiding acht het hof niet in het belang van [het kind]. De relatie tussen de partijen is te zeer verstoord om een goede communicatie over [het kind] mogelijk te maken. Ter zitting is bovendien naar voren gekomen dat de moeder zich na haar detentie niet om [het kind] heeft bekommerd, al weet zij waar hij is. De moeder heeft haar verblijfplaats voor ieder in [het kind]'s omgeving verborgen. Nu is gebleken dat de moeder niet op verantwoorde wijze met de belangen van [het kind] is omgegaan en [het kind] bij de vader de houvast en veiligheid krijgt die hij nodig heeft, zal het hof de vader met het eenhoofdige gezag over [het kind] belasten, en wel om redenen van rechtszekerheid niet eerder dan met ingang van heden.
5. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, voor zover die de gezagsvoorziening betreft.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt met ingang van 29 november 2000 de beschikking van de rechtbank van 12 juli 2000, voor zover die het gezag over [het kind] betreft, en in zover-re opnieuw beschik-kende:
bepaalt dat met ingang van 29 november 2000 het gezag over [het kind] al-leen aan de vader toe-komt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koning, De Bruijn-Lückers en De Gooijer, bijge-staan door mr. Philippa als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 29 november 2000.