Uitspraak : 13 december 2000
Rekestnummer : 618-R-00
Rekestnr. rechtbank : FA 0-518
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats vader],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M. Bouman,
[naam moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E.N. van der Spoel.
De vader is op 14 augustus 2000 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van 23 juni 2000 van de rechtbank te Rotterdam, voor zover daarbij op verzoek van de moeder, na verweer van de vader, uitvoerbaar bij voorraad, de kinderalimen-tatie ten laste van de vader is bepaald op ¦ 275,- per maand per kind,
De moeder heeft op 31 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader is bij het hof een brief, met bijlagen, ingekomen gedateerd
30 oktober 2000.
Van de zijde van de moeder is bij het hof een brief ingekomen gedateerd 19 oktober 2000.
Op 22 november 2000 is de zaak mondeling behandeld.
Het hof rondt bedragen af op hele guldens.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De partijen zijn op 23 oktober 1991 gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen:
[naam kind1] op 4 juli 1992 en
[naam kind2] op 11 januari 1994.
Bij beschikking van 26 augustus 1996 heeft de rechtbank te Rotterdam tussen de par-tijen de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 27 januari 1997. Bij die beschikking is geen alimentatie voor de moeder noch voor de kinderen bepaald.
Bij verzoekschrift van 7 februari 2000 aan de rechtbank te Rotterdam heeft de moeder verzocht de vader een kinderalimentatie op te leggen van ƒ 300,- per maand per kind met ingang van 1 januari 2000.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vader met ingang van 1 januari 2000 een kinderalimentatie ten bedrage van ƒ 275,- per maand per kind zal betalen, bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd zoals in die beschikking is aangegeven.
De kinderen hebben behoef-te aan alimentatie.
Ten aanzien van de vader.
De vader is 34 jaar en is hertrouwd. Zijn echtgenote voorziet in eigen levensonderhoud. Hij is technisch inkoper in loondienst. Per maand verdient hij bruto ¦ 4.617,- exclusief vakantietoeslag en een dertiende maand. Hij is via het ziekenfonds verzekerd voor ƒ 377,- per maand. Hij neemt deel aan een spaarloonregeling ad ƒ 75,- bruto (netto ƒ 46,-) per maand. Zijn echtgenote verdient per maand bru-to ¦ 3.381,-
De vader heeft de volgende maandlasten:
- ¦ 2.046,- woonlasten (¦ 1.571,- hypotheekren-te, ¦ 300,- premie levensverzekering en ¦ 175,- woon-las-ten-for-fait), waarin zijn vrouw ƒ 465,- bijdraagt, zijnde 40 % van de netto woonlast, evenredig aan de wederzijdse netto inkomsten,
- ¦ 300,- maandtermijn op een lening van zijn vader ter betaling van schulden, ontstaan tijdens het huwelijk met de moeder;
- ¦ 275,- omgangskosten,
- ¦ 601,- kosten woon-werkverkeer na aftrek van ¦ 197,- vergoeding van de werkgever, - -
- ¦ 71,- premie WAO-gatverzekering.
Ten aanzien van de moeder.
De moeder is 34 jaar. Per maand be-draagt haar bruto inkomen uit loon ƒ 2.803,-
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de reiskosten die de vader maakt. De andere financiële omstandigheden van de vader staan niet ter discussie.
2. De vader heeft ter zitting verklaard zich gegriefd te voelen, omdat de rechtbank heeft overwogen dat hij vrij is in de keuze van zijn woonplaats, maar dat die keuze niet ten koste mag gaan van de kinderalimentatie. De vader vindt dat dit zijn vrijheid te veel beperkt; de rechtbank had op zijn minst rekening kunnen houden met een deel van de reiskosten.
Hij heeft ervoor gekozen om bij zijn huidige echtgenote in [woonplaats vader] te gaan wonen, aangezien zij werkt in een apotheek te [plaatsnaam], Het leek niet ondenkbaar dat zijn echtgenote bij [woonplaats moeder] geen baan zou kunnen vinden, zodat de keus voor een woning aldaar tot vermindering van draagkracht had kunnen leiden. De vader heeft er nog op gewezen dat de rechtbank zijn woonkeuze in verband met de reiskosten voor de omgang wel accepteert.
3. De moeder is bij haar standpunt gebleven dat de vader jegens zijn kinderen verplichtingen heeft. Zij vindt de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie redelijk en billijk.
4. Anders dan de rechtbank houdt het hof wel rekening met de reiskosten van de vader, zij het in de zelfde verhouding als de vader en zijn echtgenote de woonlasten verdelen, te weten: 60% voor de vader en 40% voor zijn echtgenote, omdat hun woonplaatskeus van hun beider werkkring afhangt en daarom tegenover de kinderen slechts 60 % van die kosten als redelijke uitgave aan de man behoort te worden toegerekend. De netto reiskosten minus de tegemoetkoming van de werkgever van de vader bedragen ƒ 404,- per maand; het hof houdt dus rekening met 60 % daarvan ofwel ƒ 242,- per maand.
5. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader een alimentatie toelaat van ¦ 225,- per maand per kind-, zodat het hof de kinderalimentatie hiertoe zal verlagen met ingang van 1 januari 2001. Gelet op de wederzijdse draagkracht is er immers geen reden voor een verplichting om het beperkte te veel betaalde bedrag terug te betalen.
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover die de kinderbijdrage na 31 december 2000 betreft en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kin-derali-mentatie met ingang van 1 januari 2001 op ¦ 225,- per maand per kind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koning, Van den Wildenberg en De Bruijn-Lückers, bijge-staan door mr. Souren-Cramer als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 december 2000.