ECLI:NL:GHSGR:2000:AA9931

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
567-H-00
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Koning
  • M. Schuering
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot verevening van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 december 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw tot vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage. De vrouw, vertegenwoordigd door procureur mr. A.A.P. Draijer-Udo, verzocht om de afwijzing van haar verzoek tot verevening van ouderdomspensioen te herzien. De man, vertegenwoordigd door procureur mr. E.J.P. Nolet, heeft het beroep bestreden. De vrouw stelde dat zij recht had op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde tandartsenpensioen en het nabestaandenpensioen, en vroeg het hof om de man te veroordelen tot medewerking aan de uitbetaling van deze pensioenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de partijen op 13 april 1985 huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan, waarin was bepaald dat er geen vermogensrechtelijke gemeenschap zou bestaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze huwelijkse voorwaarden een uitsluiting van pensioenverevening inhielden. Het hof heeft deze uitleg van de rechtbank bevestigd, verwijzend naar het arrest Boon-van Loon en de juridische context van 1985. Het hof oordeelde dat de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden niet onredelijk waren en dat de vrouw geen recht had op de gevraagde verevening van de pensioenaanspraken.

Daarnaast heeft het hof overwogen dat de vraag of de vrouw recht heeft op het nabestaandenpensioen afhankelijk is van de regeling van het pensioenfonds, waar het hof geen kennis van heeft. Het hof heeft de behandeling van de overige geschilpunten aangehouden tot 27 januari 2001, waarbij partijen verzocht zijn om uiterlijk op die datum een update te geven over de voortgang van het geding. De beslissing van het hof was om de afwijzing van de verzoeken van de vrouw te bekrachtigen en verdere beslissingen aan te houden.

Uitspraak

Uitspraak : 6 december 2000
Rekestnummer : 567-H-00
Rekestnr. rechtbank : 99-4246
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.A.P Draijer-Udo,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.J.P. Nolet.
PROCESVERLOOP
De vrouw is op 25 juli 2000 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van 29 mei 2000 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage op een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof een brief ingekomen gedateerd 9 augustus 2000.
De man heeft op 4 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 16 oktober 2000 is er een aanvullend beroepschift bij het hof ingekomen.
Van de zijde van de vrouw heeft het hof een aanvullend verweerschrift ontvangen van
3 november 2000 en een brief van 9 november 2000 met bijlagen.
Op 10 november 2000 is de zaak mondeling behandeld.
VASTSTAANDE FEITEN
Het hof rondt bedragen af op hele guldens.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op 13 april 1985 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 29 mei 2000 is tussen de man en de vrouw onder meer de echtscheiding uitge-sproken, welke beschikking op 11 september 2000 is ingeschreven.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor zover daarin haar verzoek tot verevening van ouderdomspensioen is afgewezen en:
a. vast te stellen dat de vrouw recht heeft op de helft van het tijdens het huwelijk van de partijen door de man opgebouwde tandartsenpensioen bij de Stichting Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten en de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen teneinde te bewerkstelligen dat de vrouw terzake jegens de pensioenuitvoerder een rechtstreeks recht op uitbetaling zal verkrijgen;
b. vast te stellen dat aan de vrouw toekomt het tot aan de datum van echtscheiding opgebouwde nabestaandenpensioen bij het tandartsenpensioenfonds;
met bepaling dat deze beschikking in de plaats komt van eventueel vereiste medewerking of toestemming van de man en met de veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
De vrouw verzoekt tevens in aanvulling op haar verzoek in eerste aanleg:
de man te bevelen om binnen twee weken na een hierover te geven tussenbeschikking volledige informatie, voorzien van bewijsstukken, in het geding te brengen over zijn gehele vermogen, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee of gedeeltelijk in gebreke blijft;
bij eindbeschikking het bedrag van de vordering uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden van de vrouw op de man vast te stellen en de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van het aldus door uw hof vastgestelde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de door het hof vast te stellen ingangsdatum.
De man bestrijdt haar beroep.
2. Bij hun op 12 april 1985 verleden huwelijkse voorwaarden zijn de partijen onder meer overeengekomen: "Tussen de echtgenoten zal geen vermogensrechtelijke gemeenschap, in welke vorm ook, bestaan" en in artikel 6 "Na echtscheiding of scheiding van tafel en bed zal tussen de echtgenoten in geen geval in verrekening worden gebracht de waarde van voor en tijdens het huwelijk door één van hen of beiden opgebouwde pensioenaanspraken". Wel zouden zij jaarlijks bij helfte verdelen het onverteerd gebleven deel van hun inkomsten en de opbrengst van belegging daarvan.
3. De rechtbank heeft hierin een uitsluiting van pensioenverevening gelezen. De vrouw bestrijdt deze uitleg, die door de man wordt verdedigd. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank. Het acht hierbij van belang dat in 1985 het arrest Boon-van Loon al was gewezen en dat dus bekend was dat bij uitsluiting van gemeenschap geen pensioen-aanspraken behoefden te worden verdeeld. Anderzijds was bekend dat er voorstellen waren om in de wet een verder gaande regeling hierover op te nemen; een voorontwerp van wet was er evenwel nog niet en de term "verevening" was nog niet bekend als wettelijke term in dit verband. Aldus was voor de toestand naar geldend recht in 1985 artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden betekenisloos, hetgeen een argument is voor de uitleg dat die bepaling is opgenomen met het oog op een eventueel komende wettelijke regeling die verder zou gaan dan het bestaande recht en die ten doel had de werking van die regeling uit te sluiten. Nu bespaard inkomen zou worden verdeeld en artikel 6 in voorkomend geval van invloed zou zijn op de behoefte van de vrouw aan alimentatie, leidt die bepaling niet tot een onredelijke uitkomst in de omstandigheden die in 1985 waren te voorzien.
4. Of het bij het tandartsenpensioenfonds opgebouwde pensioen voor nagelaten betrekkingen aan de vrouw toekomt, hangt af van de regeling van dat pensioenfonds, die het hof niet kent. Indien de vrouw begunstigde is volgens die regeling, verandert daarin niets door een verklaring voor recht als door de vrouw gevraagd. Is zij volgens die regeling geen begunstigde, dan ontbreekt een rechtsgrond voor haar verzoek. Ook dit onderdeel van haar verzoek komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
5. In overeenstemming met de wens van de partijen houdt het hof de behandeling van de overige geschilpunten aan tot 27 januari 2001 pro forma. Uiterlijk op die dag verwacht het hof van de partijen een bericht over de afloop van het geding, een verzoek een bepaalde overeenkomst vast te leggen of een opgave van overgebleven geschilpunten en gemaakte afspraken.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de afwijzing in de bestreden beschikking van de verzoeken van de vrouw met betrekking tot tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken;
houdt de behandeling van het hoger beroep overigens aan tot 29 januari 2001 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koning, Schuering en Labohm, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 6 december 2000.